Mijn literatuurscriptie
De geschiedenis van de intelligentietest

Hoofdstuk 1
1.1 De Voorlopers van de intelligentietest




§ 1.1 De voorgeschiedenis van de intelligentietest in Amerika
Een belangrijke voorloper van de intelligentietest was de wetenschap der frenologie. Deze wetenschap, door de Weense dokter Gall (1758-1828) ontwikkeld, en door J.K. Spurzheim (1776-1832) naar Amerika gebracht, bestudeerde de structuur van de schedel om het karakter en geestelijke capaciteit van een persoon vast te stellen. Gall beschouwde de hersenen als de plaats waar alle mentale activiteit plaatsvond. Hij stelde o.a. dat morele en intellectuele eigenschappen aangeboren zijn en dat de vorm van het hoofd de vorm van de hersenen representeert, en dus de relatieve ontwikkeling van de hersenen reflecteert. De sterkte van psychische vermogens zou tot uitdrukking komen in de groei van het schorsgedeelte waar deze vermogens zich bevonden, wat zou zorgen voor knobbels en deuken in de schedel. Door observatie en uitgebreide experimentele metingen probeerde Gall om aspecten van het karakter te koppelen aan precieze locaties in de hersenen.
De frenologie was in Amerika zeer populair. Hij werd om advies gevraagd overr de keuze van de huwelijkspartner, de persoonlijke sterke en zwakke karaktereigenschappen en de beroepskeuze. De frenologie richtte zich op het individu. Frenologen probeerden problemen in de samenleving op te lossen door het individu te heropvoeden. Na de Amerikaanse Burgeroorlog verloren de Amerikanen het geloof in de frenologie. De hervorming van de samenleving werd voortaan benaderd vanuit instituten en door het instellen van wetten.
De frenologie verdween uit Amerika, maar zij heeft wel de aanzet gevormd tot de wetenschap der craniometrie. Deze wetenschap der schedelmetingen werd uitgebreid tot de antropometrie, de kwantitatieve studie van de afmetingen van de delen van het menselijk lichaam. Langzamerhand werd deze studie uitgebreid om naast de lichamen ook de inhoud van de schedel van de subjecten te meten.
In de negentiende eeuw werd de craniometrie vooral gebruikt om de verschillen tussen rassen te meten. Deze metingen, die moesten aantonen dat de herseninhoud van blanken groter was dan die van andere rassen, waren bijzonder onbetrouwbaar. Vooroordelen speelden vaak al een rol vóór er gemeten werd, zoals bijvoorbeeld bij de metingen van de negentiende-eeuwse onderzoeker Morton, die de Hindoes niet meetelde in de Kaukasische groep om het gemiddelde hoog te houden. Ook waren de methodes om herseninhouden te meten bijzonder primitief. Dit gebeurde onder andere door een schedel vol te laten lopen met zaad, dat echter niet altijd even stevig werd aangedrukt.
Deze metingen waren dus verre van objectief, maar de conclusies die getrokken waren over de inferioriteit van andere rassen werden als wetenschappelijk bewezen beschouwd. In de tweede helft van de negentiende eeuw kwam er een nog sterkere nadruk op kwantificering en nu ook standaardizering te liggen. De vooroordelen bleven echter bestaan en bleven een rol spelen in de metingen.
In 1859 publiceerde Darwin zijn Origin of Species. Zijn evolutietheorie werd in de craniometrie al snel gebruikt om rassen op een ‘stamboom’ van het menselijke ras te plaatsen, waarbij de negers het laagst geplaatst werden, namelijk het dichtst bij de aap. De ideeën van Darwin werden door zijn neef Sir Francis Galton toegepast in de antropometrie, maar wel in een sterk aangepaste vorm. Hij besteedde de meeste aandacht aan de studie van individuele en raciale verschillen, en hij legde de nadruk op de erfelijkheid van menselijke eigenschappen. Galton stelde dat mensen verschillend zijn uitgerust, naar wat de maatschappij van hen vergt, als variatie op het idee van Darwin dat dieren zich aanpassen aan hun omgeving. Verder stelde Galton dat er verschillen zijn en moeten zijn om de soort in stand te houden, evenals in de dierenwereld. Door de verschillende arbeidseisen die in de samenleving bestaan, moeten individuen geschiktheid vertonen voor zeer uiteenlopende bezigheden. De hiërarchische structuur van de samenleving komt voort uit aangeboren verschillen tussen mensen.
Galton ging er van uit dat de evolutie van de mens versneld moest worden en bedacht een methode voor de systematische verbetering van het blanke ras, de eugenetica. Hij stelde dat mensen verschillend waren, wat op zich goed was, maar hij was bang dat de lagere klassen zich te snel voort zouden planten.Galton dacht dat het mogelijk moest zijn om door kruising en geboortenbeperking het menselijk ras te verbeteren en op een hoger plan te brengen. Ook wilde hij dat er een premie gegeven moest worden aan intelligente mensen die een intelligente partner kozen. Door het onderscheiden van normalen en niet-normalen gaven de eugenitici een belangrijke impuls aan de testbeweging.
Naast het meten van fysiologische en lichamelijke karakteristieken ging de interesse van Galton uit naar het meten van psychologische verschillen. Door zijn interesse in reactietijd-experimenten, een methode om die psychische verschillen te meten, kwam hij in contact met James McKeen Cattell.
McKeen Cattell (1860-1944) studeerde onder andere bij Wundt in Duitsland. Hij hield zich daar bezig met het meten van reactietijden, maar was eigenlijk niet geïnteresseerd in de psychologische invalshoek van Wundt. Wundt was op zoek naar psychologische algemeenheden, terwijl Cattell onderzoek wilde doen naar verschillen tussen individuen. Na zijn contact met Galton komt hij onder diens invloed. Galton voorzag hem van een wetenschappelijk doel – het meten van psychologische verschillen tussen mensen met gebruik van Galton’s vooronderstelling dat eenvoudige zintuigelijke functies en lichamelijke eigenschappen het intellect weerspiegelden – waarbij Cattell gebruik maakte van de experimentele procedures die hij bij Wundt had ontwikkeld. In 1894 mag Cattell testen gaan uitvoeren op studenten in Columbia, na gewezen te hebben op “the possibility of using tests of the senses and faculties in order to determine the condition and progress of students, the relative value of study, etc”. Hij had zijn testen echter niet specifiek voor dit doel gemaakt. De resultaten vielen dan ook ontzettend tegen. Zijn tests concentreerden zich op een willekeurige set van handelingen en gedragingen op zintuigelijk en lichamelijk gebied, maar ze bleken geen bruikbare verschillen in geestelijke functies te meten. Ondanks de mislukking van zijn tests hadden zij veel gedaan om het potentieel van dergelijke tests onder de aandacht van het Amerikaanse publiek te brengen.



___________
Nedstat Counter