Christus in de Brieven (slot)

W.J. Ouweneel
In het vorige artikel hebben we gezien wat een bijzondere plaats de Heer Jezus inneemt in de Brief van Paulus aan de Romeinen, en in zijn eerste en tweede Brief aan de Korinthiërs. We willen nu kort aandacht geven aan de overige gemeentelijke Brieven van Paulus.

Galaten

In Gal. gaat het om de betekenis van wet en besnijdenis voor de christen. Maar allereerst gaat het toch ook in Gal. om Christus, 'die Zichzelf heeft gegeven voor onze zonden' - die voor ons 'een vloek' geworden is (3:13) - en Wie de Vader 'uit [de] doden heeft opgewekt' (1:4,1). Het christelijk evangelie is 'het evangelie van Christus' (1:7). Het bijzondere karakter van Paulus' bediening - die door dwaalleraars in diskrediet was gebracht - omschrijft de apostel door te zeggen dat het God 'behaagde zijn Zoon in mij te openbaren' (1:16). Wat is dat prachtig, dat naar Gods welbehagen de heerlijkheid van zijn Zoon in sterfelijk mens tot uiting komt en door hem geopenbaard wordt aan anderen! Paulus heeft dat kunnen en mogen doen vanuit een intense levensgemeenschap met de Heer: 'Christus leeft in mij; en wat ik nu leef in [het] vlees, leef ik door [het] geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven' (2:20).
Wat betekent een dergelijke prediking praktisch voor de gelovige? Wat is de uitwerking van dit evangelie in zijn leven? Hij heeft 'Christus aangedaan' (3:27) en 'de Geest van Gods Zoon' is in zijn hart uitgezonden (4:6); nu komt het erop aan dat 'Christus gestalte in u krijgt' (4:19). Prachtige uitdrukking! Zoals het evangelie van Gods Zoon in Paulus openbaar kwam, zo moet de Christus van dat evangelie nu ook in elke gelovige openbaar komen. Niet op de besnijdenis komt het aan, maar op 'het kruis van onze Heer Jezus Christus' (6:14); 'in Christus Jezus' doen besnijdenis of onbesnedenheid er niet meer toe (5:6). En voor zover we nog iets met de wet te maken hebben, is het 'de wet van Christus' (6:2). Om Hém gaat het, in leven en in sterven.

Efeziërs

Indeze Brief gaat het om de bijzondere positie en voorrechten van de Gemeente. Is dat alles? Moet men er al niet direct bijvoegen: de Gemeente in haar verbinding met haar verheerlijkte hoofd Jezus Christus in de hemel? Let er eens op hoe vaak al meteen in hst.1 gezegd wordt: 'in Hem' of 'in Wie'. In Christus en in zijn werk is alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten vast verankerd. Eenmaal kan de apostel het zelfs niet laten om in plaats van 'in Hem' het volgende te schrijven: '... zijn genade, waarmee Hij [= God] ons begenadigd heeft in de Geliefde' (1:6). Dat is de climax van kostelijke zegeningen: uitverkoren, voorbestemd tot het zoonschap, begenadigd of aangenaam gemaakt, en dat allemaal niet zomaar in Christus, maar in Hem in zijn bijzondere hoedanigheid als de geliefde Zoon van de Vader. Zo geliefd als Hij is in de ogen van de Vader, zo welaangenaam zijn wij in Hem nu ook bij God geworden. Deze Goddelijke Zoon is Dezelfde als de Mens Christus Jezus die uit de doden is opgewekt, gezet is aan Gods rechterhand in de hoge, en als zodanig als hoofd gegeven is aan de Gemeente (1:20-22). In die verheerlijkte Mens zijn ook wij gezet in de hemelse gewesten (2:6). Ook in onze individuele christelijke positie en in de waarheid omtrent de Gemeente gaat het toch ten diepste om de heerlijkheid van Christus. De verborgenheid van God heeft inderdaad betrekking op het ware karakter van het lichaam van Christus, maar als Paulus het omschrijft, zegt hij het toch veel mooier: het gaat om 'de onnaspeurlijke rijkdom van Christus' (2:8).
Wat betekent dat praktisch voor ons geloofsleven? Dit, dat de Christus die het middelpunt is van Gods raadsbesluiten, ook het middelpunt van ons hart moet worden: '... zodat Christus door het geloof in uw harten woont' (3:17). Zo zullen we waarlijk leren 'kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat' (3:19). Door die liefde gedreven is Hij 'neergedaald naar de delen van de aarde', maar ook 'opgevaren boven alle hemelen, opdat Hij alles zou vervullen' (4:10). Dáár gaat het ook om in de Gemeente, die Hij toerust, opdat 'wij allen komen tot de eenheid van het geloof en van de kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot [de] maat van [de] volgroeidheid van de volheid van Christus' (4:13), ja, 'in alles opgroeien tot Hem die het hoofd is, Christus' (4:15).

De beginselen van de christelijke levenswandel leren is 'Christus leren' (4:20). God navolgen als geliefde kinderen is wandelen 'in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad' (5:1v.). Wandelen in het licht is omdat wij 'licht in [de] Heer' zijn (5:8). Je vrouw liefhebben is zoals Christus de Gemeente heeft liefgehad (5:25). Onze aardse meesters dienen doen we als 'slaven van Christus' (6:6). En de strijd aanvatten tegen de geestelijke machten doen we door ons te sterken 'in [de] Heer en in de kracht van zijn sterkte' (6:10). Het gaat ook hier in alles om Hem; en daarom: 'De genade zij met allen die onze Heer Jezus Christus in onvergankelijkheid liefhebben' (6:24).

Filippiërs

In het hart van deze Brief vinden we een van de heerlijkste hymnen op de heerlijkheid van Christus uit het hele Nieuwe Testament. Ik doel natuurlijk op 2:6-11, waar wij lezen omtrent Hem die God Zelf is, maar Zichzelf ontledigd heeft door mens te worden, Zichzelf vernederd heeft en gehoorzaam geworden is tot de kruisdood. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat de knieën van alle schepselen zich voor Hem zouden buigen en zij Hem als Heer zouden erkennen tot eer van God. Maar juist in een praktische Brief als Fil. wordt zo'n hymne onmiddellijk op de christelijke levenswandel toegepast. Wij kunnen de Heer niet imiteren; maar wij kunnen en moeten wel de gezindheid vertonen die Hém in alle omstandigheden gekenmerkt heeft: 'Laat die gezindheid in u zijn die ook in Christus Jezus was...' (2:5).
Paulus is zelf het levende voorbeeld van iemand voor wie Christus alles is. Hij bezat inderdaad het 'hart van Christus Jezus' (1:8). Hij verlangde ernaar dat 'Christus wordt grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door [het] leven, hetzij door [de] dood. Want te leven is voor mij Christus' (1:20v.). Hij had alles 'om Christus' wil schade geacht... om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer,... opdat ik Christus mag winnen... om Hem te kennen en de kracht van zijn opstanding en gemeenschap aan zijn lijden' (3:7-10). Hij wist zich 'door Christus gegrepen' en joeg 'in de richting van [het] doel naar de prijs van de hemelse roeping van God in Christus Jezus' (3:12,14). Hij verwachtte de 'Heer Jezus Christus als Heiland' (3:20). En intussen kon hij in de moeilijkste omstandigheden zeggen: 'Verblijdt u altijd in [de] Heer' (3:1; 4:4) en: 'Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft' (4:13), en wist hij van God die in alle behoeften kon voorzien 'naar zijn rijkdom in heerlijkheid in Christus Jezus' (4:19).

Kolossers

In deze Brief is het niet moeilijk de heerlijkheid van Christus te ontdekken, want die vormt hier het hoofdthema. Het gaat hier om de heerlijkheid van Christus als hoofd van de Gemeente. Na de inlei- ding geeft Paulus in 1:13-22 een prachtige beschrijving van de Persoon en het werk van Christus, de Zoon van de liefde van de Vader, de Verlosser, het beeld van God, de Eerstgeborene van de schepping, de Schepper Zelf, de Onderhouder van alle dingen, het hoofd van het lichaam, de Eerstgeborene uit de doden, de Eerste boven alles, Degene in Wie de volheid van de Godheid woont, die alles tot God verzoent, die vrede gemaakt heeft door het bloed van zijn kruis en ons verzoend heeft door zijn dood. Deze uitvoerige beschrijving van Paulus domineert de hele Brief, opdat de Kolossers hun hele persoonlijke en gemeentelijke leven (weer) op Christus zullen betrekken.
Het is dan ook opvallend hoe deze Heer hier in alles op de voorgrond staat, daar waar andere Brieven bijv. eerder over God de Vader of de Geest spreken. Zo lezen we hier: 'de Héér waardig wandelen' (1:9); 'het koninkrijk van de Zóón' (1:13). De verborgenheid van de Gemeente is Christus, nl. 'Christus in u, de hoop van de heerlijkheid' (1:27); het is 'de verborgenheid van God..., [nl.] , in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn' (2:2v.), kortweg: 'de verborgenheid van Christus' (4:3). Paulus stelt ook de wereldse wijsbegeerte en overlevering simpelweg tegenover 'Christus' (2:8), met als toevoeging de volgende sleuteltekst: 'Want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk, en u bent voleindigd in Hem' (2:9v.). Het 'lichaam' (d.i. waar het in het christendom werkelijk om gaat) is 'van Christus' (2:17). In het christenleven gaat het om 'de dingen die boven zijn', en wel omdat Christus daar is: want 'uw leven is met Christus verborgen in God' (3:1,3).
De 'eerste plaats' van Christus (vgl. 1:18) gaat hier in zijn consequenties zelfs nog verder. Hier is het Chrístus die de nieuwe mens geschapen heeft, en naar Diens beeld wordt de nieuwe mens ook vernieuwd (3:10). Hier is het ook Chrístus die alles en in allen is (3:11). Hier is het Chrístus die ons vergeven heeft (3:13), en hier is de vrede waartoe wij geroepen zijn, 'de vrede van Christus' (3:15). Het Woord is hier 'het woord van Christus' (3:16); Degene die wij dienen is 'de Heer Christus' (3:24). In het licht van dit alles wordt de kernvermaning voor het praktische christenleven ook volkomen duidelijk. Het doel van de apostel is 'iedere mens volmaakt te stellen in Christus' (1:28). Niets mag ons tot prooi maken dat ons aftrekt van Christus (2:8). En heel concreet voor het gemeenteleven is niets belangrijker dan 'vast te houden aan het hoofd' (2:19).

1 Thessalonikers

In deze Brief worden de harten gericht op de komst van Christus. Wat een verschil is het of men alleen maar de zuivere leer daarom- trent bezit, óf dat men in een levende verwachting van zijn Persoon verkeert. Dat is heel wezenlijk voor het christenleven: 'de hoop op onze Heer Jezus Christus' (1:3), want we zijn niet slechts bekeerd om God te dienen, maar ook 'zijn Zoon uit de hemelen te verwachten' (1:9v.). Als Paulus aan de resultaten van zijn arbeid denkt, brengt hij die daarom ook in verband met de komst van de Heer (2:19). En hij hoopt dat zijn kinderen in het geloof 'onberispelijk in heiligheid' zullen zijn 'bij de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen' (3:13; vgl. 5:23).
Voordat de Heer met zijn heiligen komt, komt Hij eerst om zijn heiligen tot Zich te nemen. Daartoe zal Hij Zélf neerdalen van de hemel, wij worden Hém tegemoet gevoerd, 'en zó zullen wij altijd met [de] Heer zijn' (4:15-17). Daar gaat het bij zijn wederkomst om; naar Hemzélf zien we uit. Daarna komt de 'dag van [de] Heer' (5:2), maar die zal ons niet overvallen, want 'God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot [het] verkrijgen van [de] behoudenis door onze Heer Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij... samen met Hem leven' (5:9v.).

2 Thessalonikers

Ook hier gaat het om de wederkomst van Christus, en dan vooral met het doel dwaalleringen daaromtrent weg te nemen. Maar de nadruk blijft op Christus Zélf liggen, zoals op 'de openbaring van de Heer Jezus van [de] hemel met [de] engelen van zijn kracht, in vlammend vuur' (1:7). De gelovigen moeten in deze heerlijke waarheid blijven wandelen, 'opdat de naam van onze Heer Jezus verheerlijkt wordt in u en u in Hem' (1:12). Juist in de weerlegging van de dwaalleer komt de grootheid van de Heer weer zo mooi tot uiting. Zie Hem als Degene die 'door de adem van zijn mond' de wetteloze zal verteren en hem zal 'te niet doen door de verschijning van zijn komst' (2:8). Daartegenover zullen de gelovigen juist deel krijgen aan de 'heerlijkheid van onze Heer Jezus Christus' (2:14). En wat intussen de praktische levenswandel betreft: 'moge onze Heer Jezus Christus Zelf... uw harten vertroos- ten en [u] versterken in alle goed werk en woord' (2:17); en: 'De Heer nu moge uw harten richten tot de liefde van God en tot de volharding van Christus' (3:5). Voor de rest worden zelfs eenvoudige vermaningen gegeven 'in [de] Heer Jezus Christus' (3:6,12), met als slotwens: 'Moge nu de Heer van de vrede Zelf u altijd op elke manier de vrede geven. De Heer zij met u allen' (3: 16).

Bode, september/oktober 1990


Uit " Bode van het Heil in Christus"
Voor meer info medema@pi.net
Terug naar Bijbelstudies