Namen van God
                  in het Oude Testament

  Deze artikelenserie over de Namen van God in het
  Oude Testament werd eerder gepubliceerd in:
  'de Bode van het Heil in Christus', augustus '90 t/m mei '91.
  Auteur: R.A. Hakvoort


1) Inleiding

  Er is voor een christen niets belangrijker dan een juiste kennis
  van wie God is. Immers, hoe meer wij onder de indruk komen van zijn
  majesteit en zijn grootheid, des te kleiner en nederiger worden
  wij; hoe meer wij zijn gerechtigheid leren zien, des te nauw-
  gezetter zal onze levenswandel zijn, des te meer in overeenstemming
  met zijn natuur; hoe meer wij beseffen dat wij de discipelen zijn
  die Hij liefheeft, des te meer kunnen wij op onze beurt onze
  broeder en onze zuster, onze vriend en zelfs onze vijand lief-
  hebben; hoe meer wij in de geheimen van God indringen (Job 11:7),
  des te meer grond hebben wij om Hem te aanbidden.

  In deze artikelenserie willen wij een poging wagen om dieper door
  te dringen in die kennis van God. Dat willen wij doen aan de hand
  van de namen waaronder God Zich in het Oude Testament aan de mens
  heeft geopenbaard. Tevens willen wij proberen hier geestelijke
  lessen voor ons hart uit te halen. Hierbij is het echter absoluut
  noodzakelijk, zowel voor de schrijver als voor de lezers, om dit
  alleen te doen onder de leiding van de Heilige Geest. "Want wie
  kent het innerlijk van de mens dan de geest van de mens die in hem
  is? Zo kent ook niemand het innerlijk van God dan de Geest van God"
  (1Kor.2:11).

  In het Oude Testament vinden wij vele namen en benamingen voor God.
  Hoe zou het ook anders kunnen? Hij is toch veel te groot om in één
  omschrijving weer te geven? Het is net als met de vier Evangeliën
  in het Nieuwe Testament: elk van die Evangeliën schildert ons een
  andere heerlijkheid van de Zoon van God; en tezamen tonen zij ons
  Hem die al ons kennen te boven gaat, "de Zoon die niemand kent dan
  de Vader" (Matth.11:27). En zoals er ook vele verschillende
  levietische offers nodig zijn om ons iets te leren van het ene
  Offer van Gods Zoon (Hebr.9:13-14), zo leren al die verschillende
  namen van God uit het Oude Testament ons de verschillende
  heerlijkheden van de drieënige God. Ook in deze namen mogen wij in
  zekere zin heenwijzingen zien naar wat het Nieuwe Testament ons
  volledig openbaart: een eeuwige God bestaande uit drie Goddelijke
  Personen: Vader, Zoon en Heilige Geest.

  Maar laten wij onze studies beginnen met te overdenken wat een naam
  voor een Jood inhoudt. Als wij onze kinderen namen geven, dan
  kiezen we meestal namen uit die we leuk of mooi vinden. Maar in het
  oude Israël is een naam veel meer. Het is niet alleen een etiket,
  een benaming, maar het drukt uit wát, of beter: wíe iemand is.
  Daarom is op veel plaatsen in de Schrift de "naam des HEREN"
  equivalent aan "de HERE" Zélf (zie bijv. 2Sam.7:13; Jes.30:27 en
  Hand.3:16). Bovendien heeft het Hebreeuwse woord voor 'naam'
  (sjeem) net als in ons taalgebruik de bijbetekenis: faam,
  reputatie, roem. Uitdrukkingen als 'een goede naam' (Spr.22:1;
  Pred.7:1; vergelijk ook 1Kron.14:17) betekenen dus zoveel als: 'een
  goede reputatie', 'een goed getuigenis'. En als wij van het oude
  Babel lezen dat zij zich 'een naam willen maken' (Gen.11:4;
  vergelijk 2 Sam.7:23; Neh.9:10), dan bedoelen zij daarmee beroemd
  te willen worden. We zouden kunnen zeggen dat een 'naam' uitdrukt
  wat iemand in zichzelf is. Nu begrijpen we ook waarom de Here Jezus
  in Psalm 22:23 zingt dat Hij de 'naam van God' aan Zijn broeders
  zou verkondigen. Die naam van God, daarin ligt Gods hele openbaring
  vervat: Die naam wijst ons op zijn heiligheid en zijn gerechtig-
  heid, op zijn liefde en zijn trouw. En heeft de Here Jezus die naam
  niet ten volle geopenbaard (zie Joh.17:6)? Is het dan ook niet de
  wens van ons hart om die 'naam van God' te leren kennen? Zullen we
  het niet met Jakob en Manoah uitroepen: "Zeg mij toch Uw naam..."
  (Gen.32:29; Richt.13:17)?

  Het is van bijzonder groot belang om de eenheid van het Oude en het
  Nieuwe Testament te zien. Een van de dingen waarin dit tot uit-
  drukking komt, is het volgende: Wanneer een vermelding van de 'naam
  des HEREN' in het Oude Testament in het Nieuwe Testament wordt
  aangehaald, wordt deze steeds verbonden met de naam van een van de
  drie Personen in de Godheid. Wat in het Oude Testament de 'ene God'
  is (Deut.6:4), wordt in het Nieuwe Testament de 'ene God geopen-
  baard in drie Personen': de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
  (vergelijk Matt.28:19). Wij noemen enkele voorbeelden (die voor
  verdere uitwerking aan uw persoonlijke bijbelstudie worden
  overgelaten):

  1) In Joël 2:32 lezen wij dat "ieder die de naam des HEREN aan-
     roept, behouden zal worden". In het Nieuwe Testament vinden wij
     deze belofte terug, maar dan verbonden met de naam van de Zoon
     van God, de Here Jezus: Wij moeten in de naam van Gods eigen
     Zoon geloven om behouden te worden (zie Joh.3:18; Hand.4:12;
     Rom.10:13; 1Joh.3:23).

  2) In het Oude Testament lezen wij dat het volk van God bewaard
     wordt in de "naam des Heren" (Spr. 18:10). In het Nieuwe
     Testament lezen wij een dergelijke belofte, maar dan verbonden
     met de naam van de Vader (Joh.17:11).

  3) Op vele plaatsen in het bijbelboek Deuteronomium lezen wij dat
     God temidden van zijn volk woont, omdat Hij zijn naam aan dat
     volk heeft verbonden (zie 12:5 e.a.p.). Het Nieuwe Testament
     leert ons evenzo dat God de Zoon in het midden van de zijnen is,
     wanneer zij samenkomen tot zijn naam (Matth.18:20).

  4) In het Oude Testament wordt dikwijls gesproken over de naam van
     God als 'Uw heilige naam" (zie Psalm 105:3; 106:47 e.a.p.), dat
     wil zeggen dat die naam een gedrag van ons vraagt in overeen-
     stemming met de heerlijkheid die deze naam zo verheven maakt
     boven alle andere namen in de wereld (vergelijk Jes.29:23).
     Vinden wij niet dezelfde gedachte in de tweede bede van het
     zogenaamde 'Onze Vader': "Vader, moge Uw naam worden
     geheiligd...?" (Matt. 6:9).

  5) In Psalm 25:11 lezen wij: "Om Uws naams wil, Here, vergeef mij
     mijn ongerechtigheid". Hier is de naam van de God van Israël de
     grondslag van het gebed, de machtiging om in het gebed tot die
     God te naderen; Maar doet ons dit niet denken aan de woorden van
     de Here Jezus: "alles wat u de Vader zult bidden in mijn naam,
     zal Hij u geven" (Joh.16:23)?

  Tot slot nog vijf 'praktische lessen' die met de 'naam van God'
  zijn verbonden. Ten eerste lezen wij in Handelingen 4:12 dat in
  niemand anders dan in Jezus Christus de behoudenis is te vinden,
  want "er is ook onder de hemel geen andere naam onder de mensen
  gegeven waardoor wij behouden moeten worden". Als u, die dit
  artikeltje leest, uw zaken met de God van de hemel en de aarde nog
  niet in orde hebt gebracht, als u zich nog altijd niet hebt gebogen
  voor Zijn gezag en nog niet - zoals de Bijbel dat noemt - 'vrede
  met God' hebt (Rom.5:1), weet dan dat er maar één naam is waardoor
  u gered kunt worden; weet dan, dat er maar één naam is door welke
  er vergeving is voor uw zonden en uw overtredingen, uw
  ongehoorzaamheid en uw rebellie tegen God (Hand.10:43). En dat is
  niet uw eigen naam, maar dat is de naam van Jezus Christus, de
  Nazoreeër (Hand.4:10), die voor u op het kruis uw zonden heeft
  willen dragen (1Petr.2:24).

  Een tweede les vinden wij in het kleine bijbelboek van de profeet
  Micha. Daar lezen we dat "alle volkeren wandelen elk in de naam van
  zijn god; maar dat wij wandelen in de naam van de Here, onze God"
  (4:5). Als wij belijden christenen te zijn, als wij de HERE kennen
  als onze God, dan moeten wij ook in de praktijk wandelen volgens
  alles wat die naam inhoudt: Heel ons leven moet nu in zijn dienst
  staan. We zingen het zo gemakkelijk: "U hebt een recht op ons
  verworven, naar ziel en lichaam, door Uw bloed". Laten wij dan ook
  acht slaan op dat gebod: "en alles wat u doet, in woord of in werk,
  doet alles in de naam van de Heer Jezus" (Kol.3:17).

  Als derde willen wij nadenken over die opdracht die onze Here Jezus
  aan Saulus van Tarsus gaf, toen Hij hem verscheen op de weg naar
  Damaskus: Saulus was uitverkoren om "zijn naam te dragen"
  (Hand.9:15), dat wil zeggen: de naam van de Here Jezus (zie vers
  17). Diezelfde opdracht ligt er in zekere zin ook voor u en voor
  mij (1Kor.11:1). Zoals de Israëlieten dwars door de woestijn een
  gouden kist droegen, de ark van God, de "ark waarover de Naam is
  uitgeroepen" (Ex.25:13; 1Kron.13:6), zo hebben wij vandaag de dag
  de opdracht om de meest gesmade naam van deze aarde in de wereld
  hoog te houden, de opdracht om de naam van onze Here Jezus dwars
  door de woestijn van deze wereld te dragen, om die naam te
  verdedigen (vergelijk Hoogl.3:7-8), om door onze wandel te getuigen
  te getuigen van de 'naam boven alle namen' (Fil.2:9). En wanneer de
  mensen ons dan zien, dan moet hen dat niet meer aan onze eigen
  'naam' herinneren, maar dan moet hen dat doen denken aan die
  Persoon die 2000 jaar geleden op deze aarde heeft gewandeld: de
  Here Jezus. Hem moeten zij in ons leven terugvinden, 'zijn naam
  moeten wij dragen': "Uw naam alleen zij klaar te lezen, tot in het
  diepst van mijn gemoed..."

  De vierde les is een bijzonder troostrijke. Als wij in moeite
  verkeren, als ziekte ons aan ons bed kluistert, als ons pad voert
  door 'een dal van de schaduwen des doods' (Psalm 23:4, Staten-
  vertaling), als wij "in diepe duisternis wandelen, van licht
  beroofd", dan mogen wij toch "vertrouwen op de naam des Heren en
  steunen op onze God" (Jes.50:10). temidden van de vergankelijkheid
  van dit leven is er Eén die Dezelfde blijft; temidden van het vele
  verdriet mogen wij zien naar Eén die "in al onze benauwdheid ook
  Zelf benauwd is" (Jes.63:9). Temidden van de vele problemen in de
  wereld en in ons eigen leven mogen we gaan tot Een die ons steeds
  weer toeroept: "Kom tot Mij allen die vermoeid en belast zijt, en
  Ik zal u rust geven" (Matt.11:28). Ook in de moeilijkheden en de
  problemen, nee, juist in de moeilijkheden en de problemen, mogen
  wij steunen op de kracht van de almachtige God, mogen wij
  vertrouwen op de naam des Heren, mogen we alles in de handen leggen
  van de God met die wonderbare naam (Richt.13:18) en mogen wij
  rusten in alles wat die kostbare naam voor ons hart inhoudt.

  Tot slot slaan wij Psalm 48:11 op. Daar lezen wij het wonderlijke
  vers: "Gelijk uw naam, o God, zo is uw lof". Dat wil zeggen: in de
  mate waarin wij zijn naam kennen, in de mate waarin wij de "gehei-
  men van God doorgronden", of nog beter: "de Almachtige Zelf door-
  gronden" (Job 11:7), in die mate zijn wij in staat lof uit onze
  harten voort te brengen om die aan Hem aan te bieden. Is de naam van
  onze Heiland niets meer dan die van een 'hard mens' (Matt.25:24)?
  Of kunnen wij het de bruid uit het Hooglied nazeggen: "als uit-
  gegoten olie is Uw naam" (1:3)? Zullen wij het nooit vergeten dat
  de 'slachtoffers van lof' die wij vandaag aan onze God mogen
  brengen, de "vrucht van de lippen zijn die Zijn naam belijden"
  (Hebr.13:15)?


Uit " Bode van het Heil in Christus"
Voor meer info medema@pi.net
Naar Namen van God, Elohiem (2)