Namen van God
                      in het Oude Testament

4) Eljoon (de Allerhoogste)

  In de vorige artikelen hebben we gezien dat God Zich op verschil-
  lende manieren aan de mens heeft geopenbaard: Allereerst als
  Elohiem, als God. Dit is de titel van Hem die alle dingen heeft
  geschapen. Maar aan het volk Israël openbaarde deze God Zich
  bovendien nog op een heel andere wijze, namelijk als Jahweh, de IK
  BEN, de eeuwige God die Zich persoonlijk met de mens bemoeit.
  Daarom vinden we in de Schrift dat God Zich telkens in handelingen
  met de volken op deze aarde Elohiem noemt; maar als het om zijn
  geliefde volk Israël gaat, waarmee Hij immers een verbond gesloten
  heeft, dan noemt Hij Zich met die persoonlijke, ondoorgrondelijke
  naam: Jahweh, IK BEN.

  Nu rijst wellicht de vraag of de heidense volken de God van de
  Bijbel dan helemaal niet anders kenden dan als God de Schepper
  (Elohiem). Zo is het gelukkig niet: "Is God alleen de God van de
  Joden? Niet ook van de volken? Ja, ook van de volken." (Rom.3:29)
  Israël had God leren kennen in de bijzondere openbaring als Jahweh,
  maar in de tijd van het Oude Testament mochten de enkele gelovigen
  uit de heidenen de Godsnaam 'Eljoon' aan hun hart koesteren. Deze
  naam 'Eljoon' komt 36 maal in het Oude Testament voor en betekent
  letterlijk: 'de Allerhoogste'. Meestal vinden wij de naam zo in de
  Schrift, maar soms wordt deze verbonden met de naam 'Elohiem'
  (Elohiem Eljoon, God de Allerhoogste - zie Ps.57:3 en 78:56
  (St.Vert.)), soms met de naam 'Jahweh' (Jahweh Eljoon, de HERE, de
  Allerhoogste - zie Ps.7:18; 47:3 en 97:9) en soms met de nog te
  bespreken naam 'El' (El Eljoon, God, de Allerhoogste - zie
  Gen.14:18,19,20,22).

  Deze laatstgenoemde teksten zijn tevens de eerste malen dat de naam
  'Eljoon' in de Bijbel voorkomt. We doen er dus goed aan daar
  aandacht aan te schenken: Wanneer Abraham terugkeert na zijn
  overwinning op de vier koningen (zie Gen.14:1-17), komt hij langs
  de plaats Salem, dat is Jeruzalem. En daar, midden in dat zondige
  land, niet ver van Sodom en Gomorra (vgl. Gen.18:16-19:29), komt
  hem dan plotseling een heidens vorst, Melchizedek, tegemoet die
  niet alleen koning is maar tevens priester, en wel priester van El
  Eljoon, de Allerhoogste God (vs. 18-20). Melchizedek stond niet in
  dezelfde relatie tot God als Abraham: Abraham mocht zijn God
  Jahweh, HERE, noemen (ook al kende hij niet de volle inhoud van die
  naam - zie het vorige artikel). Melchizedek kende God niet bij die
  naam, maar wel bij de naam Eljoon, de Allerhoogste. Wat die naam
  voor hem inhield, lezen we er direkt achteraan: Eljoon was de
  'Bezitter van hemel en aarde' (vs. 19,22 St.Vert.). In de
  NBG-vertaling lezen we in deze verzen over de 'Schepper van hemel
  en aarde', maar deze vertaling lijkt toch niet correct te zijn.
  (Hetzelfde grondwoord komen wij ook in Spreuken 8:22 tegen, die
  belangrijke tekst met betrekking tot de eeuwige Godheid van de Heer
  Jezus, maar ook daar verdient de Statenvertaling de voorkeur boven
  de NBG-vertaling.) Eljoon is niet alleen de God die alle dingen
  heeft geschapen, maar ook de God aan Wie die scheppingswerken nog
  steeds toebehoren! "De Allerhoogste (Eljoon) is een groot Koning
  over de ganse aarde" (Ps.47:3; vgl. 83:19 en 97:9). Maar als Eljoon
  dan de Bezitter is van deze aarde, dan is Hij ook degene die die
  bezittingen aan de mensen toedeelt. Dit zien we dan ook
  bijvoorbeeld in Deut.32:8 (vgl. Hand.17:26), waar we lezen dat "de
  Allerhoogste (Eljoon) aan de volken hun erfenis toedeelde". Zoals
  de naam Elohiem ons God voorstelt als de God die deze wereld heeft
  gemaakt, zo is Eljoon de naam van deze zelfde God wanneer Hij wordt
  gezien als de God die de wereld bezit, die ermee doet wat Hij wil
  en die naar zijn inzicht zegen op aarde uitdeelt (zie
  Dan.4:32,34-35).

  Het woord 'eljoon' wordt in de Bijbel ook als een gewoon
  bijvoeglijk naamwoord gebruikt met de betekenis 'hoger dan
  anderen'. Zo lezen wij bijvoorbeeld over 'de bovenste (eljoon)
  vijver' (2Kon.18:17) en van 'het huis dat hoog verheven (eljoon)
  was' (2Kron.7:21). Wanneer deze naam op God wordt toegepast,
  impliceert dit dus dat Hij de hoogste is, terwijl er anderen onder
  Hem zijn die op de een of andere manier met Hem zijn verbonden.
  Maar omdat Hij de hoogste is, heeft Hij derhalve ook de bevoegdheid
  om hen te regeren zoals Hij wil! Dit is dan ook precies wat we in
  de reeds genoemde tekst uit Daniel 4 lezen, waar we de grootste
  aardse koning van die tijd, Nebukadnezar, de absolute alleenheerser
  van het grote (neo-)babylonische rijk, God horen prijzen. Deze
  hoogste koning op aarde had geleerd dat er Iemand was die nog hoger
  was, de Allerhoogste: "Toen prees ik de Allerhoogste, die een
  eeuwige heerschappij heeft, die doet naar zijn wil met het heer des
  hemels en met alle bewoners van de aarde; en tot Wie niemand kan
  zeggen: 'Wat doet Gij...?' " (vs. 34-35).

  Onder deze openbaring, namelijk als Eljoon, de Allerhoogste, is God
  niet alleen in Israël maar vooral ook onder de volkeren bekend
  geweest. In de vijf boeken van Mozes horen we deze naam alleen uit
  de mond van de heidense koning Melchizedek (Gen.14), uit de mond
  van de onheilsprofeet uit het oosten, Bileam, (Num.24:16) en uit de
  mond van Mozes in het boek Deuteronomium in verband met de
  toedeling van de aarde aan de volken (32:8). In de historische
  boeken (Jozua tot en met Esther) komt de naam dan ook nergens voor
  (behalve dan in 2Sam.22:14), omdat deze geschriften voornamelijk de
  geschiedenis van het volk Israël beschrijven. Wel komen we deze
  titel 22 maal in de Psalmen tegen, maar in veel van die gevallen
  reikt de blik van de psalmist veel verder dan Israël alleen; vooral
  in die psalmen die spreken van de zegen voor de hele aarde in het
  rijk van de grote Salomo, het vrederijk van de Heer Jezus, vinden
  we de naam 'Eljoon'.

  Het is daarom volkomen in overeenstemming met de betekenis van deze
  naam wanneer we ook de uitverkoren Israëlieten deze in de mond
  horen nemen, wanneer zij vanwege hun zonde uit hun land, het land
  van de belofte, zijn verbannen, als zij ver van de 'stad Gods' en
  van de 'woningen des Allerhoogsten' (Ps.46:5) zijn verwijderd.
  Wanneer zij dan in dat vreemde land tot hun God roepen, dan
  vluchten zij instinctief tot die naam Eljoon, de Allerhoogste, als
  grondslag van hun hoop, wat hun moeite en verdriet ook is. Zo horen
  wij David bidden als hij voor Saul in de spelonk vlucht: "Ik roep
  tot God, de Allerhoogste (Eljoon), tot God, die het voor mij zal
  voleindigen." (Ps.57:1,3); En wanneer hij opnieuw moet vluchten,
  horen we hem midden in de problemen en de zorgen "de naam des
  HEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen" (Ps.7:1,18). Zo horen we
  evenzo de belijdenis van de Israëlieten in de woestijn van Egypte,
  dat zij "gedachten dat God hun rots was, en God, de Allerhoogste,
  hun verlosser" (Ps.78:35). Uit die naam Eljoon, de Allerhoogste,
  mogen ook wij hoop  putten als we het moeilijk hebben. Er is een
  God die groter is dan die bergen van moeilijkheden: Hij is de
  Allerhoogste God - en bij díe God is er een 'schuilplaats' voor u
  en voor mij (Ps.91:1).

  Samenvattend kunnen we zeggen dat in de naam Eljoon ons Iemand
  wordt voorgesteld die alle anderen overtreft in grootheid, met Wie
  niemand te vergelijken is. De Allerhoogste is verheven boven alle
  dode afgoden en boven de gehele schepping (Ps.83:19; 97:9); De
  Allerhoogste is oneindig groot; zijn volkomenheden, zijn wil, zijn
  wijsheid en zijn kracht zijn veel groter dan wij, zwakke mensen,
  ooit kunnen doorgronden; zijn troon is de hemel (vgl.
  Hand.7:48-49); zijn werken zijn ongeëvenaard. De naam Eljoon
  spreekt ons van de overweldigende majesteit van God.

  Tot zover een algemene beschrijving van de naam Eljoon. Nu willen
  we op vier bijzonderheden wijzen, die ook met de naam 'de
  Allerhoogste' zijn verbonden. Ten eerste wordt in de Schrift vaak
  gewezen op de almacht die Eljoon karakteriseert: "Zowel het kwade
  als het goede komt uit de mond van de Allerhoogste (Eljoon)"
  (Klaagl.3:37-38; vgl. Ps.21:8). Daarom drukt Ps.77:10-11 ook het
  onmogelijke uit: "Vergeet God genadig te zijn? Dit krenkt mij, dat
  de rechterhand des Allerhoogsten (Eljoon) verandert." Het is
  onmogelijk dat de Almachtige onmachtig zou zijn geworden! Op dit
  vlak ligt trouwens ook de zonde van de satan. Deze engelenvorst
  (Ezech.28:14) is niet gevallen omdat hij goddelijk wilde zijn, of
  omdat hij zich als een god wilde laten vereren, maar omdat hij de
  plaats begeerde die slechts aan de Allerhoogste toekomt (zie
  Jes.14:13-14 en vgl. ook 1Tim.3:6).

  Een tweede gedachte bij de naam 'Eljoon' is Gods alwetendheid. Als
  Hij de God is die de aarde en de hemel bezit, dan is Hij ook de God
  die precies weet wat er op deze aarde gebeurt: De vraag uit Psalm
  73:11: "Zou er ook wetenschap bij de Allerhoogste zijn?" - is
  daarom een vraag van het ongeloof. "Zou Hij, die het oor plantte,
  niet horen? Die het oog vormde, niet zien? De HERE kent de
  gedachten der mensen..." (Ps.94:9,11). Zelfs Bileam sprak al over
  de 'wetenschap des Allerhoogsten (Eljoon)' (Num.24:16; vergelijk
  ook de uitdrukking 'de raad des Allerhoogsten' in Ps.107:11).

  Ten derde wijzen wij op de bescherming die bij de Allerhoogste te
  vinden is. Bij Hem is een 'schuilplaats' (Ps.91:1), zodat wij niet
  meer hoeven te wankelen (Ps.21:8; vgl. 9:3-5). Juist omdát onze God
  de Allerhoogste God is, kan en zal er nooit iemand komen die
  machtiger is dan Hij. Als Hij ons zijn bescherming biedt, wie kan
  ons dan nog rukken uit zijn hand (vgl. Joh.10:28-29)?

  Tot slot is er ook nog een heel bijzondere verbinding tussen de
  stad Jeruzalem en de naam 'de Allerhoogste'. Dit vinden we al in
  Genesis 14, waar immers de priester van de Allerhoogste God tevens
  de koning van Salem (Jeruzalem) is. Daar waar Jeruzalem profetisch
  gezien wordt als het centrum van de regering van de gehele aarde
  gedurende het vrederijk, vinden we ook de naam Eljoon, de
  Allerhoogste. Deze Godsnaam spreekt ons van de openbaring van God
  aan de volkeren; maar in het vrederijk zal de hele zegen van de
  volken toch vervat liggen in de zegen van Sion, de 'stad van God'
  (Ps.46:5; 87:5; vgl. ook Zach.14)? De 'volheid van Israël' zal een
  overvloedige 'rijkdom' voor de heidenvolkeren opleveren (vgl.
  Rom.11:11-12). En is dat eigenlijk niet heel logisch? In die tijd
  zal alle heerschappij liggen in de handen van Hem die door God "tot
  de eerstgeborene" gesteld is, tot "de Allerhoogste (Eljoon) van de
  koningen van de aarde" (Ps.89:28), "de Koning der koningen en de
  Here der heren" (Openb.19:16).

  Hiermee zijn wij in het Nieuwe Testament aangeland, waar we de
  Koning van dat Vrederijk ontmoeten, die zó groot is, dat Hij de
  'Zoon van de Allerhoogste God' wordt genoemd (Luk.1:32; 8:28).
  Juist Lukas, de Griekse arts die een evangelie schreef voor de
  heidenen, gebruikt de naam 'de Allerhoogste' heel vaak: Johannes de
  Doper wordt de 'profeet van de Allerhoogste' genoemd (Luk.1:76), de
  Heilige Geest de 'kracht van de Allerhoogste' (1:35), en zelfs wij
  mogen de naam 'zonen van de Allerhoogste' dragen (6:35). Maar
  diezelfde Lukas noemt ons ook 'slaven van God, de Allerhoogste'
  (Hand.16:17). Deze uitdrukking betekent dat wij in onze wandel op
  aarde slaven mogen (en moeten!) zijn in dienst van die
  Allerhoogste, dat die Allerhoogste God Degene is die ons bezit, die
  over ons gezag heeft, die ons bevelen geeft, die ons gebiedt te
  gehoorzamen. Maar aan de andere kant ligt hierin ook een geweldige
  troost. Wij mogen onbezorgd wandelen, vertrouwend op Hem aan Wie
  aarde en hemel, vriend en vijand onderworpen zijn. Wij zijn
  'ambassadeurs' van de grootste Koning, de Allerhoogste God, die ver
  boven alle andere gezaghebbers verheven is, bij Wie alle andere
  goden in het niet verzinken. Maar het grootste voorrecht dat wij
  'zonen van de Allerhoogste' zijn, ligt toch daarin, dat wij mogen
  lijken op 'dé Zoon van de Allerhoogste', de Heer Jezus. Als wij nu
  met Hem verdragen, zullen wij straks ook met Hem regeren
  (2Tim.2:12). Als wij nu dagelijks ons kruis opnemen en Hem volgen
  (Luk.9:23), dan zullen wij straks delen in die eeuwige heerschappij
  van deze Mensenzoon, wanneer Hem eer en koninklijke macht worden
  gegeven (Dan.7:14; vgl. Luk.22:28-30). Als u nu een slaaf van de
  Allerhoogste wilt zijn, zult straks een heilige van de Allerhoogste
  worden genoemd en waard zijn om met de Mensenzoon het koningschap
  te ontvangen (Dan.7:18,22,27)! En op de eeuwige 'sabbatdag' van het
  Vrederijk zult u het dan uit volle borst kunnen meezingen: "Het is
  goed de HERE te loven, uw naam psalmen te zingen, o Allerhoogste!"
  (Ps.92:1-2).

Uit " Bode van het Heil in Christus"
Voor meer info medema@pi.net
Naar Namen van God, Sjaddaj (5)