Namen van God
                      in het Oude Testament

9) El Olaam (de eeuwige God)

  In de vorige artikelen hebben we gezien dat de vele namen die God
  in het Oude Testament draagt, ons enerzijds iets leren over de
  geweldige grootheid en majesteit van onze God, maar anderzijds ook
  over Zijn liefde voor Zijn schepping, Zijn liefde voor de mens.

  God had deze wereld, u en mij, zo lief dat Hij zelfs Zijn eigen Zoon
  voor ons heeft overgehad (Joh.3:16) om ons in een persoonlijke
  relatie met Hemzelf te brengen, om ons tot Hem terug te brengen en
  ons te leren vertrouwen op Zijn kracht. In dit slotartikel willen we
  nog een naam van deze God overdenken, weliswaar een naam die maar
  zelden in de Schrift voorkomt, maar toch een naam die Hem bij
  uitstek onderscheidt van alle anderen 'goden' in deze wereld: Onze
  God draagt de naam ' Olaam', de Eeuwige. Afgoden hebben een begin en
  een einde (vgl. Jes.44:9vv.), maar onze God heeft geen begin en
  heeft geen einde: Onze God is een eeuwig God!

  Laten we eerst eens naar de betekenis van het woord ' olaam' kijken:
  Dit woord heeft een heel spektrum van mogelijke vertalingen,
  varierend van 'oud', 'van oudsher' tot 'altijd', 'eeuwigdurend'.
  Wanneer het echter op God wordt toegepast, heeft het echter altijd
  de betekenis 'eeuwig', 'eeuwigdurend' of 'eeuwigheid'. ' Olaam' is
  afgeleid van een stam die 'verbergen' betekent: Het wijst ons op
  'dat wat verborgen is in de verre toekomst of in het vage verleden'.
  De betekenis is dus niet zozeer eeuwig in de zin van 'oneindig',
  maar veeleer in de zin van 'ontelbaar': ' Olaam' wijst op een tijd
  die verder ligt dan iemands gedachten kunnen reiken, verder dan een
  mens met zijn beperkte vermogens kan natrekken. Zo wordt met de
  'dagen van weleer ( olaam)' (Deut.32:7) niet de eeuwigheid bedoeld,
  maar de tijd van een vroegere generatie Israëlieten, een tijd die
  verder terug lag dan dat zij zelf hadden meegemaakt. Doch wanneer
  dit woord op God betrekking heeft, heeft het wel degelijk de
  betekenis 'oneindig': ' El Olaam' is de naam van de 'eeuwige God',
  of beter: 'de God der eeuwigheden', de God die aan de bron staat van
  alles wat er tussen het verst afgelegen stukje van de tijd in het
  verleden en de eindeloze verte van een toekomende eeuwigheid gebeurd
  is en gebeurt. Zoals de naam ' Jahweh' ons iets laat zien van de
  eeuwige God in Zijn onveranderlijke Wezen, zo stelt de naam ' El
  Olaam' ons deze God voor als Degene die een werk verricht in de
  eeuwigheid die er tussen het begin en het einde van de tijd ligt.
  Hij is de God "die tijden en stonden verandert, die koningen afzet
  en aanstelt" (Dan.2:21). Zoals de naam ' Jahweh', 'IK BEN', getuigt
  van een God die geen verleden of toekomst kent, maar Eén die boven
  de tijd staat, die eeuwig aan Zichzelf gelijk is, zo spreekt de naam
  ' El Olaam' ons van de God van de eeuwigheden, de God van de 'tijden
  en gelegenheden', de God die in de tijd een plan volvoert met de
  mens, dwars door de verschillende bedelingen heen; een God die Zijn
  doel bereikt: 'het voornemen der eeuwigheden' (Ef.3:10-11 en zie de
  noot in de Telos-vertaling).

  El Olaam, de God der eeuwigheden, is dus Degene die aan de oorsprong
  staat van de grote kringloop van Goddelijke wegen en paden die met
  de regering en de loop van deze wereld in verband staan. Maar om
  zo'n God te zijn, moet Hij wel bóven de tijd staan, zodat er ook in
  de naam ' El Olaam' de bijgedachte ligt van 'Hem die boven de tijd
  is verheven'. Deze naam benadert dus toch weer heel dicht de
  betekenis van de naam ' Jahweh'. Als we nu de teksten gaan
  onderzoeken waar God Zich ' El Olaam' noemt, dan vinden we de beide
  bovengenoemde gedachten steeds terug. De eerste maal dat we deze
  naam tegenkomen, is in Genesis 21. In dat bijzondere hoofdstuk uit
  de Bijbel zien we hoe God 'eindelijk' Zijn aan Abraham gedane
  beloften vervult: Abraham krijgt op honderdjarige leeftijd een
  zoon, Izaäk (vs. 1-7). Een nieuw tijdperk breekt er nu voor hem
  aan: de tijd van het 'vlees' is voorbij; nu komt de tijd van het
  'geloof': Hagar wordt verdreven, en Izaak neemt Ismaëls plaats in
  als erfgenaam (vs. 8-21). Aan het einde van dit veelbewogen
  hoofdstuk lezen we dan dat Abraham te Berseba een tamarisk plantte.
  "En daar riep hij de naam van Jahweh, de eeuwige God ( El Olaam),
  aan" (vs. 33). Wanneer er een nieuw tijdperk in Abrahams leven
  aanbreekt, dan blijft God toch nog steeds dezelfde God. Abrahams
  omstandigheden veranderen, maar God is als het duurzame,
  onvergankelijke hout van een tamarisk, waarvan het altijd groene
  loof ons leert van de eeuwigheid van God, de El Olaam.

  In Galaten 4 vinden wij de Goddelijke uitleg van Genesis 21: Hagar,
  zegt Paulus, is een beeld van de bedeling van de wet, de bedeling
  waarin de op de berg Sinai gegeven wet van de Israëlieten 'slaven'
  maakte - net zoals Ismaël een slaaf van Abraham was - (vs. 22-25).
  Maar er is ook een bedeling die van een ander beginsel uitgaat,
  namelijk de bedeling die verbonden is met het hemelse Jeruzalem,
  een beeld van de hemelse beginselen van genade die in deze bedeling
  de boventoon voeren, beginselen die gegrond zijn op het feit dat de
  Zoon van God op één van de bergen van Jeruzalem voor zondaars aan
  een kruis stierf. Met deze stad zijn ook mensen verbonden:
  "kinderen van de belofte, naar het voorbeeld van Izaäk" (vs. 28).
  Maar in het volgende stukje lezen we wat de diepere les ervan is,
  dat Hagar en haar zoon verdreven werden en de 'zonen van de vrije',
  net zoals Izaäk, tot de erfgenamen worden gesteld (4:30-5:1): De
  bedeling van de wet (Hagar, Ismaël, de berg Sinaï, het 'huidige
  Jeruzalem in slavernij') was voorbij; de bedeling van de genade
  (Saraï, Izaäk, het hemelse Jeruzalem) was aangevangen. Dit is
  precies de boodschap van de Hebreeënbrief? De tijd van de priester-
  dienst in een aards heiligdom was voorbij, het levietische pries-
  terschap had afgedaan; nu is er een tijd aangebroken waarin er maar
  Eén priester is, doch niet zoals in de tijd van de heerschappij van
  de berg Sinaï "naar de wet van een vleselijk gebod", maar op een
  geheel andere wijze, naar een geheel ander 'ordening': naar het
  voorbeeld van Melchizedek: een priesterschap zonder einde, "naar de
  kracht van een onvergankelijk leven" (Hebr.7:16-17, doch zie ook
  het gehele hoofdstuk). Als God dan al dat oude wegdoet, dat toch
  immers op Zijn eigen bevel ingesteld was (zie bijvoorbeeld Hebr.
  8:5), en nu iets geheel nieuws begint, betekent dat dan dat God is
  veranderd? Heeft er bij die wisseling van priesterschap, die
  wisseling van wet, het aanbreken van die nieuwe bedeling, een
  'andere God de troon beklommen'? Nee, God is de El Olaam, de God
  die in de tijd "vele malen en op vele [verschillende] wijzen
  spreekt" (Hebr.1:1), maar die Zelf de Onvergankelijke, de Eeuwige
  blijft. Daarom lezen we aan het slot van de Hebreeen-brief over die
  onveranderlijkheid van God: "Jezus Christus is gisteren en heden
  Dezelfde, en tot in eeuwigheid" (13:8). Deze tekst betekent nu
  juist niet (zoals sommigen dit vers uitleggen) dat God altijd
  dezelfde blijft en dus altijd op dezelfde manier handelt. Nee, God
  handelt juist op allerlei verschillende, elkaar soms bijna tegen-
  strijdige manieren - de hele Hebreeënbrief is daar een voorbeeld
  van. Maar juist ondanks dat God in verschillende tijden steeds
  anders handelt, is Hij toch steeds Dezelfde God: Altijd blijft Hij
  Zichzelf gelijk! Hij is de El Olaam, de God die in de ogen van de
  mens veranderlijk lijkt, maar die 'geen verandering en geen schaduw
  van omkering kent' (Jak.1:17) en altijd de Eeuwige, de Onverander-
  lijke is! "U, Heer, hebt in het begin de aarde gegrondvest, en de
  hemelen zijn de werken van Uw handen. Zij zullen alle vergaan, maar
  U blijft; zij zullen als een kleed verouderen en als een mantel
  zult U ze samenrollen; maar U bent Dezelfde..." (Hebr.1:10-12; vgl.
  Ps.102:26-28).

  Die bedeling van de genade was in de 'tijden van de eeuwen'
  verzwegen geweest. Maar er kwam een moment dat de 'God van de
  eeuwigheden' (Rom.16:26) een bevel uitvaardigde om dat wat tot dan
  toe altijd "verborgen was in God" (Ef.3:9), openbaar te maken, om
  een nieuw tijdperk in te luiden, een tijdperk met andere wetten en
  regels, met andere mensen en andere beloften, maar met dezelfde God,
  de 'eeuwige God', de "Koning der eeuwigheden, de onvergankelijke,
  onzichtbare, enige God" (1Tim.1:17; vgl. Ps.10:16 en Jer.10:10), de
  "God die leeft tot in de eeuwigheid der eeuwigheden" (Openb.15:7,
  Grieks). Maar blijft dit dan altijd zo doorgaan? Nee, er zal een
  moment komen dat er een láátste bedeling zal aanvangen, de
  "bedeling van de volheid der tijden" (Ef.1:10), een eeuwig
  koninkrijk. Nu zit de mens nog 'gevangen' in de eeuwige cyclus van
  baren en sterven, van planten en uitrukken, van doden en helen, van
  afbreken en opbouwen, een cyclus van tijden om te wenen en tijden
  om te lachen (Pred.3:1-8); maar er komt een tijd dat "het
  vergankelijke onvergankelijkheid zal aandoen, en het sterfelijke
  onsterfelijkheid" (1Kor.15:53). Zoals God Zelf een 'eeuwig God' is,
  zo heeft Hij de mens boven de dieren en de planten uitverkoren aan
  die 'eeuwigheid' deel te krijgen: God heeft in het hart van de mens
  "de eeuwigheid ( olaam) gelegd" (Pred.3:11)! Wij mensen zijn niet
  bestemd om eeuwig in de tijdelijkheid gevangen te zitten: De God
  der eeuwigheden heeft Zich voorgenomen dat er een tijd zal komen
  dat de Heer Jezus "voor eeuwig Koning zal zijn" (Ps.146:10; vgl.
  45:7; Ex.15:18). In die tijd zal al het "sterfelijke door het leven
  worden verslonden" (2Kor.5:4). Dan zullen wij eeuwig met de Eeuwige
  zijn (vgl. 1Thes.4:17).

     Dan, dan zal ons hart van vreugde juichen,
     als U ons voor eeuwig rusten doet; dan zal
     onze knie zich dankend buigen: U, Heer
     Jezus, maakte alles goed.

  De uiteindelijke eeuwige rust die ons ten deel zal vallen als wij
  straks bij onze Heiland zijn, ligt vast verankerd in Wie God Zelf
  is: Omdat Hij een eeuwig God is, kan en zal Hij ons eeuwige rust
  geven; en omdat Hij de El Olaam is, de God der eeuwigheden, zal
  niemand zijn wil kunnen weerstaan, Zijn plannen kunnen dwarsbomen.
  Daarom kan Hebreeën 6 spreken over de 'onveranderlijkheid van Zijn
  raad' (vs. 17); daarom lezen we ook in Psalm 33: "De raad des HEREN
  houdt eeuwig stand, de gedachten Zijns harten van geslacht tot
  geslacht." (vs. 11; vgl. Rom.11:29). Als de eeuwige God ons lief-
  heeft, is dat een 'eeuwige liefde' (Jer.31:3; en vgl. Joh.13:1!).
  De HERE is toch een God, wiens "goedertierenheid tot in eeuwigheid
  is" (Ps.100:5)? Laten wij daarom nooit de blik richten op een mens,
  een schepsel, maar op de Schepper, de Eeuwige God Zelf: "Laat toch
  af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want wat is hij te
  achten? Wendt u tot Mij, alle einden der aarde!" (Jes.2:22; 45:22).

  God is een eeuwig God, 'zonder vader, zonder moeder, zonder
  geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde van leven'
  (vgl. Hebr.7:3). "Zijn oorsprong is van ouds, van de dagen der
  eeuwigheid" (Micha 5:1); "de eeuwenoude wegen zijn de Zijne"
  (Hab.3:6); "het getal van Zijn jaren is onnaspeurlijk" (Job 36:26).
  Maar deze God zal altijd Zichzelf gelijk blijven: "Hij leeft in
  eeuwigheid" (Deut.32:40), dat wil zeggen dat Hij absoluut
  zelfstandig is: Door niets dat in deze schepping gebeurt, is Hij
  beperkt of wordt Hij gehinderd: "Van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt
  Gij God" (Ps.90:2). "Hij is de eerste, en bij de laatsten is Hij
  [nog steeds] Dezelfde" (Jes.41:4). Wat kunnen wij anders doen dan
  Daniël na te zeggen: "Geprezen zij de naam van God van eeuwigheid
  tot eeuwigheid..." (Dan.2:20)

  God is onveranderlijk. En juist die onveranderlijkheid onderscheidt
  Hem van al Zijn schepselen: De schepping is als een oceaan, die
  steeds verandert, die steeds rusteloos in beweging is (vgl.
  Jes.17:12 en 57:20). Bij God is geen verandering, noch in Zijn
  Wezen, noch in Zijn wezenskenmerken, noch in Zijn raadsbesluiten.
  "Bij God is geen verandering of schaduw van omkering" (Jak.1:17).
  Hij is als een rots die uit de rusteloze oceaan omhoog rijst,
  onaantastbaar vast voor alle golven die zich op de klippen te
  pletter slaan (vgl. Deut.32:4). "Voorwaar, Ik, de HERE, verander
  niet." (Mal.3:6) Zijn kracht neemt nooit af, Zijn heerlijkheid
  vervaagt nooit.

  Wat is het geweldig om zo'n God te bezitten! "Een eeuwig God
  (Elohiem Olaam) is de HERE, Schepper van de einden der aarde"
  (Jes.40:28). Als wij mensen moe worden, dan wordt onze God dat
  nooit; maar Hij versterkt ons juist met Zijn kracht! En als wij
  machteloos zijn en moedeloos terneer zitten, omdat wij de wegen van
  deze schepping niet meer begrijpen, dan is onze God nog steeds de
  Alwijze God, Wiens verstand niet is te doorgonden: "en de machteloze
  vermeerdert Hij sterkte". "Met wie dan kunnen wij Hem vergelijken
  dat Hij hem gelijk zou zijn?" "Jongelingen worden moede en mat,
  zelfs jonge mannen struikelen; maar wie de HERE verwachten, putten
  nieuwe kracht; zij varen op met vleugelen als arenden; zij lopen,
  maar worden niet moede; zij wandelen, maar worden niet mat"
  (Jes.40:25-31).
  "Welzalig zijt gij, Israël; wie is aan u gelijk? Een volk, verlost
  door de HERE, die het schild uwer hulp en het zwaard uwer hoogheid
  is. Daar is niemand als God, o Jeschurun; Hij rijdt langs de hemel
  als uw helper en in Zijn hoogheid over de wolken. De eeuwige God is
  u een woning en onder u zijn eeuwige armen." (Deut.33:26-27,29)