S. Streuper
De familie van Safan, stralende
sterren in een duistere nacht (3)
+-----------------------------------------------------------------------+
¦ ¦
¦ In een reeks van gebeurtenissen over een periode van pakweg 55 ¦
¦ jaar verschijnen ze op het podium van de heilshistorie en spelen ¦
¦ hun rol: leden van de familie van Safan. Ze strijden, vallen, ¦
¦ overwinnen, verliezen. Maar velen van hen betekenen een ¦
¦ rechtstreekse uitdaging voor u en mij in onze tijd. ¦
¦ ¦
+-----------------------------------------------------------------------+
Zo vader zo zoon?
Laten we eens nader kennis maken met deze twee, Elnathan en
Ahikam. Beide komen ze uit de kring der vorsten die koning Jojakim
om zich heen had verzameld. We beginnen met Elnathan, de zoon van
Achbor. Hem gaf Jojakim opdracht met enige mannen naar Egypte te
vertrekken om Uria gevangen te nemen. Zij haalden hem daar vandaan
en brachten hem tot koning Jojakim, die hem met het zwaard liet
ombrengen en zijn lijk op de begraafplaats van het gewone volk
wierp (een ezelsbegrafenis, die volgens Jeremia's profetie Jojakim
ook zelf zou krijgen (Jer.22:19; 36:30)). De plaats waar Jojakim
het lijk van Uria neerwerpt is dezelfde plaats waar zijn vader
Josia het stof van de verpulverde gewijde paal wegwierp, die hij
uit het huis des Heren had verwijderd (2Kon.23:6).
Ongetwijfeld was het hun bedoeling, bij Josia zowel als bij
Jojakim, hierdoor hun minachting voor het voorwerp dat ze
wegwierpen tot uiting te brengen. Maar wat een verschil in
beweegredenen tussen vader en zoon. De vader werd gedreven door
liefde tot het huis van God en zijn woord, de zoon door haat
jegens Gods woord dat door de dienst van Jeremia tot hem kwam.
Hier is het allesbehalve 'zo vader zo zoon'!
Een soortgelijk contrast is ook aanwijsbaar tussen Elnathan en
diens vader Achbor. Achbor was geen onbekende aan het hof van
koning Josia. Samen met Ahikam, die zich hier op het tempelplein
als een held ontpopte, en diens vader Safan,maakte ook Achbor deel
uit van het gezelschap dat er onder leiding van Hilkia de
hogepriester, door Josia op uit gestuurd werd om 'de Here te
raadplegen' (2Kon.22:13). Alle hier in het boek Koningen genoemde
mannen vervulden belangrijke posten bij de opwekking onder Josia.
Hun leven stond in dienst van de koning en de God van Israël, en
daarin stonden zij pal. Nu, achttien jaar later duikt de zoon van
Achbor, Elnathan, op in het boek van de profeet Jeremia. Je zou
mogen verwachten dat hij in het spoor van zijn vader zou wandelen
en het op zou nemen voor waarheid en gerechtigheid. Helaas is hij
hier niet bestand tegen de morele druk. Hij kiest de weg van de
minste weerstand en wordt evenals Jojakim een schande voor zijn
vader. Maar we zien Elnathan straks nóg een keer terug.
Nog een vader en een zoon
We richten nu de zoeker op Ahikam, de zoon van Safan, die we al
kennen uit het tweede boek Koningen. De zoon die samen met zijn
vader deel uitmaakte van het gezelschap dat Josia uitzond om de
Here te raadplegen. Dat is een nooit genoeg te waarderen zegen,
wanneer vaders met hun zonen mogen optrekken in een gezelschap dat
er op uit is Gods gedachten te leren kennen - en niets anders dan
dat. Dat was nu achttien jaren geleden gebeurd. En hier in
Jeremia's profetie stapt Ahikam plotseling het strijdperk binnen.
Jojakim heeft de oorlog verklaard aan het woord Gods en niets of
niemand zal hij ontzien om het woord van de profeet en de profeet
zelf te vernietigen.
Maar dwars tegen de geweldige stroom van afval in, die is
belichaamd in zijn koning, heeft Ahikam stand kunnen houden. Gods
Woord, dat hij gewend was te raadplegen en waarin zijn vader hem
vroeger was voorgegaan, had een vaste plaats in zijn hart gekregen.
En hier op het tempelplein komt dat heerlijk aan het licht. Jammer
dat zijn vader Safan dat niet heeft gezien! Maar wat zou het diep en
diep pijnlijk en tragisch zijn geweest voor de vrome Josia en
Achbor, hier getuige te zijn geweest van het gedrag van hun zonen.
Hoe waar is het dat genade geen erfgoed is, maar dat ieder
persoonlijk verantwoordelijk is om met God zijn weg te gaan.
De vastendag
Dit alles ging vooraf aan de dag waarop het volk van Juda op een
speciaal belegde vastendag als godsdienstige natie in grote getale
naar de tempel in Jeruzalem zou komen, en wel in het vijfde jaar
van de regering van koning Jojakim, de koning van Juda en in de
negende maand. Daar waren ze getuige geweest van het optreden van
Baruch, de vriend en secretaris van Jeremia, die de woorden had
opgeschreven uit de mond van de profeet en deze nu had
voorgelezen staande in het vertrek van een priester, van waaruit
hij de samengestroomde massa's op het tempelplein onder oorbereik
had. Het was dus min of meer een herhaling van wat zich enige tijd
geleden had afgespeeld, met dit verschil dat niet Jeremia zoals
toen, maar Baruch de menigte toesprak. Het was de tweede keer dat
er een fel protest op het tempelplein klonk om het volk en de
koning op te roepen tot berouw en bekering. Duidelijk is dat de
kans groot was dat er nu nog meer incidenten zouden ontstaan
wanneer het volk zich niet bekeerde. Tóen hadden ze al geroepen
tegen Jeremia: 'Sterven moet gij, waarom hebt gij geprofeteerd in
de naam des Heren?' en ze waren allemaal te hoop gelopen tegen
hem. Maar nu is hijzelf afwezig. Hij was verhinderd. Dit wijst
erop dat Jojakim kennelijk uit voorzorg Jeremia een verbod had
opgelegd om op deze dag het tempelplein te betreden zodat zijn
onheilsprofetieën de feestvreugde niet zouden verstoren. Overigens
zonder succes dus, want het rumoer was al tot in het aangenaam
verwarmde vertrek van de koning doorgedrongen, waar deze in het
gezelschap van de vorsten met zijn mes niets heel laat van de
woorden des Heren en ze prijs geeft aan het vuur. De vorsten staan
als aan de grond genageld. Ze zwijgen. Maar dan opeens wordt deze
sinistere ceremonie verstoord. Drie mannen, Elnathan en Delaja en
Gemarja komen naar voren en hebben de moed er bij de koning op aan
te dringen de rol niet te verbranden (Jer.36:25). Wat voor
risico's zij nemen laat zich nu gemakkelijk raden. Maar misschien
hebben zij ook geredeneerd: Wanneer God Jeremia heeft verzekerd
dat Hij hem stelt tot een versterkte stad, een ijzeren zuil en een
koperen muur tegen het gehele land, tegen de koningen van Juda,
zijn vorsten, zijn priesters en het volk des lands, en dat wanneer
deze tegen hem gaan strijden zij hem niet zullen overmogen omdat
de Here met hem is om hem te bevrijden (Jer.1:18) _ dan hebben wij
ook alle reden ons volledig aan diezelfde God toe te vertrouwen.
Laten we eens proberen van één voor één een close up te nemen.
Delaja
Zijn naam heeft de prachtige betekenis: De Here is Verlosser.
Mooier kan het al haast niet. Van hem weten we niet meer dan wat
we hier lezen. In vs.12 zit hij in het paleis in het vertrek van
de schrijver van de koning, Elisama. Hij is de zoon van een zekere
Semaja (niet de vader van de profeet Uria, want die woonde in
Kirjath Jearim). Maar Gods Geest kon hem hier niet ongenoemd
laten. Misschien alleen al niet omdat hij iemand is die helemaal
in overeenstemming met de betekenis van zijn naam een heel
praktisch getuigenis aflegt waaruit zonneklaar blijkt dat zijn
belijdenis 'de Heer is Verlosser' niet maar een loze kreet is. Hij
toont het geloof dat niet wankelt, ook al dreigt de prijs die
betaald moet worden hoog te zijn voor het opkomen voor Gods zaak.
Hij geloofde dat God Degene zou zijn die Hij beloofd had te zullen
zijn.
Elnathan
Inderdaad, u kende hem al. Hij is de zoon van Achbor, een voorname
dienaar van koning Josia. De zoon die zijn vader tijdens de vorige
demonstratie van Jeremia op het tempelplein te schande had
gemaakt. Die toen zonder enige ruggegraat Gods dienstknecht Uria
uit Egypte voerde om hem naar de slachtbank van Jojakim te leiden.
Maar hier neemt hij revanche op zijn verpletterende nederlaag van
toen. Toen had hij als een dwaas gehandeld. Hij had niet alleen de
gedachtenis aan zijn vader besmeurd, die zich ingezet had voor
Gods zaak, maar nog erger: hij had de zaak van God daardoor veel
schade berokkend en geheuld met de vijanden van Gods woord. Dan
Ahikam! Die had zijn leven in de waagschaal gesteld voor Gods
zaak. Die was niet gezwicht voor dreigende invloed van de komst
van de koning op het tempelplein, maar had Jeremia in bescherming
genomen. Die had helemaal gehandeld in de lijn van zijn vader
Safan, vriend en medestrijder van Achbor voor de zaak van de Here
tijdens Josia's regering. Dit is misschien wel één van de mooiste
ontdekkingen in dit Bijbelgedeelte, dat het mogelijk is voor
iemand die zich hopeloos gecompromitteerd heeft met een
uitgesproken vijand van God, zich zo krachtig te herstellen. Dat
kan alleen na bekering en berouw. Alleen na schuldbelijdenis en
boete. Alleen wanneer iemand Gods Woord gelegenheid geeft zijn
krachtige werking uit te oefenen in hart en geweten. Wat een 'come
back' van deze Elnathan! Hij die toen zwichtte, trotseert hier de
grimmigheid van de koning, in het bijzijn van alle zwijgende
vorsten, die wanneer het er werkelijk om ging best sympathie voor
Jeremia hadden, want anders hadden zij Baruch niet geadviseerd dat
hij en Jeremia zich beter konden gaan verbergen (Jer.36:20). En
zou het feit dat zijn naam hier het eerst genoemd wordt niet
kunnen betekenen dat hij als eerste naar voren kwam? Betere
gelegenheid om zich duidelijk te profileren en te rehabiliteren
kon hij zich onmogelijk wensen. Wanneer hij deze unieke situatie
onbenut had gelaten, zou hij de geschiedenis ingegaan zijn als een
bondgenoot van de goddeloze Jojakim.
Overigens heeft Elnathan dat enkel en alleen aan Gods genade te
danken. God gaf hem nog een herkansing nadat hij het totaal
verprutst had. Zijn naam betekent: 'God heeft gegeven'; 'God is de
Gever'; 'Gave van God'. Welnu, wat God aan Elnathan gaf, wil hij aan
elk van ons geven: gelegenheden in de omstandigheden van ons leven,
en de kracht om, ten overstaan van hen die zich vijanden van God
betonen, op te komen voor de eer van God.
Gemarja
Gemarja is een broeder van Ahikam die Jeremia in bescherming nam
en dus een zoon van de al eerder genoemde Safan, de dienaar van
Josia. Deze Gemarja bewoonde een vertrek in de tempel. Ze hadden
hem niet ergens in een achterverblijf verstopt. Zijn kamer bevond
zich op de bovenverdieping: in de bovenste voorhof, bij de ingang
van de nieuwe poort. Dat was wel een bijzondere plaats. Het was
een vertrek van waaruit men een goed overzicht had op wat er zich
op het tempelplein afspeelde. Het gaf uitzicht op de nieuwe poort.
Dat was uitgerekend de plaats waar tijdens Jeremia's eerste
demonstratie op het tempelplein de mensen samengestroomd waren die
Jeremia wilden doden. De vorsten waren toen uit het paleis naar de
tempel gekomen en hadden zich neergezet aan de ingang van de
nieuwe poort bij het huis des Heren (Jer.26:10; 26:10). Gemaja's
kamer bevond zich dus op een zeer strategisch punt. Vanuit dit
vertrek werd de tweede demonstratie ingezet door Baruch, die de
woorden van de profeet hier voorlas. We kunnen dat natuurlijk niet
met zekerheid zeggen omdat de Schrift er verder het zwijgen
toedoet, maar het is toch niet onwaarschijnlijk, dat er contacten
zijn tussen Jeremia en Baruch enerzijds en Gemarja anderzijds. Op
het ogenblik dat Baruch Gods oordelen aankondigde zat Gemarja
immers bij de schrijver Elimasa in dienst vertrek in het
koninklijk paleis (Jer.36:12). Dat werpt de vraag op hoe Baruch in
Gemarja's vertrek kon komen. Het antwoord op deze vraag is
misschien te vinden in vs.11, waar we lezen dat Michaja, de zoon
van Gemarja, de zoon van Safan al de woorden des Heren uit het
boek hoorde, toen die voorgelezen werden door Baruch.
Het is interessant hier weer een nazaat van Safan te ontdekken:
Michaja, Safans kleinzoon. Nog mooier is te zien, dat deze Michaja
thuis is in de dingen van zijn vader Gemarja en wat dat betreft,
ook in het spoor loopt van zijn grootvader. Maar het allermooiste
is toch wel dat de woorden die hij verneemt uit Baruchs mond, voor
hem 'de woorden des Heren' zijn en dat zodra hij ze gehoord heeft,
hij ernaar verlangt het Woord van God door te geven aan anderen.
Hij daalt terstond af naar het paleis van de koning, naar het
vertrek van de schrijver om aan de aanwezigen, onder wie zijn
vader, verslag uit te brengen van de gebeurtenissen bij de tempel.
En dit gezelschap nu, dat Michaja aantreft in het vertrek van de
schrijver Elisama, t.w. Elisama, Delaja, Elnathan, Gemarja (zijn
vader), Zedekia, de zoon van Hananja (dus niet de latere koning)
en de overige vorsten, zendt Jehudi uit om Baruch te halen, opdat
ook zij de boodschap die Jeremia van Godswege moest doorgeven, van
begin tot eind zouden horen.
Nu we hebben gesproken over 'de zonen van Safan', willen we ook
zijn overige zonen nog even noemen. We hebben al kennis gemaakt
met Ahikam en Gemarja, maar nog niet met Elasa en Jaäzanja. En er
is nog een kleinzoon die hier niet onvermeld mag blijven: Gedalja
de zoon van Ahikam.
Uit " Bode van het Heil in Christus"
Voor meer info medema@pi.net
Naar De familie van Safan (4)