HET SPIJSOFFER
(1)
H.P. Medema
Het Oude Testament is vol van vervulling, een schat van
beeldend onderwijs. Met name illustraties van geestelijke
de tabernakel- en tempeldienst werkelijkheden. Onder de vele
bevat, beschouwd in het licht offers was ook het spijsoffer.
van de nieuwtestamentische
De betekenis van het woord
Wij moeten met Gods Woord uiterst eerbiedig omgaan. Met name in de
typologische verklaring van oudtestamentische offers mogen we niet
zo maar vlotweg een paar fantasierijke en stichtelijke
toepassingen maken. Allereerst moeten we beginnen met luisteren
naar de Schrift. Wat staat er precies? Welke woorden worden er
gebruikt, en welke betekenis hebben die woorden elders? Hoe vond
het offerceremonieel (in ons voorbeeld) nauwkeurig plaats, en wat
was de bedoeling ervan? Pas als we daarin inzicht verkregen
hebben, kunnen we de lijn doortrekken naar geestelijke
toepassingen vanuit het volle licht van Gods geopenbaarde
waarheid.
Het Hebreeuwse woord voor 'spijsoffer' is mincha, en daarin ligt
niet het element van 'spijs' opgesloten, maar slechts van 'gave'.
Het werd ook buiten de sfeer van de offerdienst gebruikt, en wel
in de zin van 'schatting'. Jakob brengt een mincha (geschenk) aan
Ezau (Gen.32:13); de nietswaardigen onder het volk brachten geen
mincha (schatting, geschenk) aan Saul (1Sam.10:27); de naties
brengen schatting aan Salomo (1Kon.4:21; 10:25); en Benhadad
brengt via Hazaël een geschenk aan Eliza (2Kon.8:8). In al deze
gevallen wordt hetzelfde woord gebruikt dat in Lev.2:1vv. en
elders met 'spijsoffer' is vertaald. De betekenis is dan ook
oorspronkelijk veel algemener; het gaat om een geschenk dat men
brengt als bewijs van de erkenning van iemands waardigheid. Het
brengen van een mincha aan God houdt dan ook allereerst dit
element in: de erkenning van Gods majesteit en waardigheid, de
uitdrukking van eigen onderworpenheid aan God. Dat is ook een goed
beginpunt voor een recht begrip van de plaats van het spijsoffer.
__________________________________________________________________
Gebruik van het woord mincha in de offercultus
Het eerste offer waarover wij in de Bijbel lezen, wordt met de
term mincha aangeduid: zowel van Kaïn als van Abel wordt gezegd
dat zij een mincha brachten (Gen.4;4,5). Hier kan de betekenis
geen andere zijn dan de algemene zin van 'schatting' die aan God
als eerbetoon gebracht wordt; weliswaar kan Kaïns offer als
spijsoffer in engere zin worden opgevat, maar Abels offer zouden
wij veeleer een brandoffer noemen. In zekere zin kan echter van
alle offers worden gezegd dat zij een 'offergave' zijn, een
erkenning van Gods majesteit.
Maar anderzijds wordt mincha heel vaak gebruikt in de specifieke
zin van 'spijsoffer', en als onbloedig offer gecontrasteerd met
andere offers. We treffen de volgende uitdrukkingen aan:
_ 'slachtoffer en spijsoffer' (1Sam.2:29; 3:14; Jes.19:21)
_ 'brandoffer en spijsoffer' (Joz.22:23; Jer.14:12; Ps.20:4)
_ 'vredeoffer en spijsoffer' (Am.5:22)
_ 'spijsoffer en plengoffer' (Joël 1:9,13; 2:14).
In al deze plaatsen wordt mincha kennelijk gebruikt in de zin van
een 'graanoffer' (zoals de New International Version het woord ook
dikwijls weergeeft). Zo ook in Ps.40:7, en uit Hebr.10:5-7 lijkt
het onderscheid bloedige en onbloedige offers dan ook gemakkelijk
af te lezen: slachtoffer (Gr. thusia) en offerande (Gr.prosphora,
Hebr. mincha) zouden wijzen op deze beide categorieën. Maar zo
gemakkelijk is het niet, want met prosphora wordt direct daarna in
vs.10 en 14 heel duidelijk gedoeld op Christus' overgave in de
dood; en om het nog maar eens extra moeilijk te maken: thusia
wordt in de LXX als vertaling voor mincha gebruikt, niet alleen in
Gen.4:4,5 (wat nog een beetje begrijpelijk is), maar ook
bijvoorbeeld in Lev.2:1vv., in de zin van specifiek spijsoffer. We
kunnnen dus concluderen dat de algemenere zin van mincha blijkbaar
nooit helemaal verdwijnt. Het spijsoffer was zó belangrijk dat het
met de uitdrukking 'offerande' voldoende was aangeduid; het was dé
gave, hét geschenk aan God bij uitstek.
__________________________________________________________________
Verschillende soorten spijsoffers
In de Mozaïsche wetgeving worden verschillende vormen van
spijsoffers genoemd. Dat wil niet zeggen dat de inhoud steeds
verschillend was (soms weten we dat niet, omdat ons geen details
worden verstrekt) maar wel dat de gelegenheden verschilden. Het is
nuttig deze verschillende spijsoffers te onderscheiden:
(1) het vrijwillige spijsoffer (Lev.2:1vv.) werd gebracht op
initiatief van iedere gewone Israëliet die dat in zijn hart had;
(2) het dagelijks spijsoffer werd gebracht tegelijk met het
dagelijks brandoffer (Ex.29:41; Num.28:1vv.);
(3) soms werd een spijsoffer gekoppeld aan andere offers:
bijvoorbeeld aan het vredeoffer (Lev.7:12vv.), of aan de
vuuroffers in het beloofde land (Num.15:1vv.);
(4) dikwijls waren spijsoffers voorgeschreven bij feestelijke of
plechtige gelegenheden: op de feesten (Lev.23:12vv.); bij
reiniging van melaatsheid (Lev.14:10); in het kader van de wet op
de jaloersheid (Num.5:15vv.); bij het einde van het nazireeërschap
(Num.6:17); bij de priesterwijding (Lev.6:19-23; 9:4,7); in deze
gevallen steeds gekoppeld aan andere offers.
Bij de wet op de jaloersheid was sprake van een speciaal geval:
hier mocht geen slachtoffer bij het spijsoffer gebracht worden,
want het was 'een spijsoffer der jaloersheid, een
herinneringsoffer dat ongerechtigheid in gedachtenis brengt'
(Num.5:15).
In alle andere gevallen is de grote lijn duidelijk als we ons
realiseren dat een spijsoffer nergens met verzoening van zonde in
verband wordt gebracht (dat kon niet zonder bloed; Lev.17:11;
Hebr.9:22), en nog te meer als we denken aan de betekenis van
'schatting', een 'geschenk' waarin erkenning wordt uitgedrukt.
Door een spijsoffer te brengen erkende de Israëliet de majesteit
en waardigheid van Jahweh, en bracht zijn eigen onderdanigheid en
onderworpenheid tot uitdrukking. Zo is het dan ook voor de hand
liggend dat bij vrijwel alle officiële gelegenheden een spijsoffer
moest worden gebracht: men stelde zich dan voor het aangezicht van
Jahweh in de erkenning van eigen afhankelijkheid en van Jahweh's
grootheid. Dat gebeurde in het dagelijks morgen- en avondoffer en
bij de grote feesten als het ware namens het hele volk. Het
gebeurde bij een wezenlijke verandering van positie voor het
aangezicht van Jahweh: de priesterwijding, de reiniging van
melaatsen, het einde van het nazireeërschap. En het kon gebeuren
op basis van vrijwilligheid door iedere Israëliet die zich daartoe
in zijn hart gedrongen gevoelde.
Andere plaatsen in het Oude Testament
In de historische boeken van het Oude Testament lezen we enkele
malen dat een spijsoffer wordt gebracht.
Allereerst bij de aankondiging van Simson's geboorte, wanneer
Manoah en zijn vrouw aan Jahweh een geitebokje (als brandoffer) én
een spijsoffer willen brengen (Richt.13:19). Heel duidelijk is de
achtergrond hier de erkenning van de majesteit van Jahweh.
Belangrijk is ook het wijze woord van Manoah's vrouw dat uit het
aanvaarden van brandoffer en spijsoffer bleek dat Jahweh hun
welgezind was. Daarmee is een belangrijk aspect van brandoffer én
spijsoffer samengevat: zij dienen ertoe de offeraar welgevallig te
doen zijn voor het aangezicht van Jahweh.
Een tweede voorbeeld is Davids offer op de dorsvloer van Ornan,
waarbij hij de tarwe tot spijsoffer bestemt (1Kron.21:23). De
plechtige ernst van het ogenblik gaf ongetwijfeld alle grond om
zich met hernieuwde erkenning van Gods majesteit voor Diens
aangezicht te stellen.
In 2Kon.3:20 staat in het Hebr. ook mincha; hier is waarschijnlijk
het morgenoffer bedoeld.
Het vrijwillige spijsoffer
Als wij ons nu nader willen bezig houden met één vorm van het
spijsoffer, namelijk het vrijwillige spijsoffer zoals beschreven
in Lev.2:1-16; 6:14-23, dan moeten we ons allereerst een
voorstelling maken van wat er gebeurde als zo'n offer gebracht
werd.
Een Israëliet 'wilde' aan Jahweh een offergave (Hebr. qorban) van
spijsoffer (Hebr. mincha) brengen. De eerste drie in Leviticus
genoemde offers zijn vrijwillige offers: brandoffer, spijsoffer,
vredeoffer. Na de beschrijving die Exodus geeft van Gods
heerlijkheid, wonend bij zijn volk in de tabernakel, veronderstelt
God dat zijn volk zó onder de indruk is, dat ze Hem graag iets
willen geven, als een uiting van dankbaarheid.
Wanneer dat verlangen bij een Israëliet opkwam, was het niet aan
zijn eigen fantasie overgelaten hóe hij dat geschenk moest
brengen. Daarvoor hechtte God teveel waarde aan deze offergave,
'het allerheiligste van de vuuroffers des Heren' (Lev.2:3,10). Als
er al gradaties van heiligheid in de offers konden worden
aangegeven, dan was dit offer wel heel bijzonder. Nauwkeurig werd
dan ook voorgeschreven waaruit zijn offergave moest bestaan: uit
fijn meel, en dat hij er olie op moest gieten en wierook daarbij
doen.
Meel en olie waren de bestanddelen waarmee de Israëliet zijn
dagelijkse brood bereidde. Maar het moest wel fijn meel zijn: het
beste meel dat in de keuken voorradig was. En wierook moest erbij
gedaan worden; niet eróp, want wierook maakt brood bepaald
ónsmakelijk _ maar zoals wij straks zullen zien, was de wierook
bestemd om op het altaar tot God omhoog te gaan.
Wat zou een Israëliet daarbij gedacht hebben? Juist het feit dat
de dingen die hij moest brengen zo gewoon, zo alledaags waren, zal
hem aan het denken hebben gezet. Was het meel in zijn huis in
orde? Was de olie van goede kwaliteit? Of was er zuurdeeg in het
meel? In het spijsoffer mocht geen zuurdeeg aanwezig zijn. Als hij
nu een offergave aan Jahweh wilde brengen, kon hij dan zómaar
geschikt materiaal uit zijn keuken halen? Of moest er eerst iets
worden opgeruimd? Moest het oude deeg misschien worden
uitgezuiverd?
De boodschap is simpel, ook voor ons: wat thuis dagelijks gegeten
werd, moest geschikt zijn om als geschenk voor God te dienen. Als
wij God een geschenk willen brengen, dan is de toepassing precies
dezelfde. Hoe is het met de alledaagse dingen bij ons in huis? Wat
'eten' wij dagelijks? Waaruit bestaat de teerkost van ons
dagelijkse leven? Als het in ons hart opkomt dat wij aan God wel
iets zouden willen geven, zegt God tegen ons: kijk dan allereerst
eens rond in je dagelijkse leefomgeving _ mag Ik daarvan iets
hebben?
Dat is het spijsoffer: God heeft een intense belangstelling voor
de dagelijkse dingen van ons leven, en Hij wil daarvan graag
datgene in ontvangst nemen dat wij Hem van harte aanbieden. Hij
verwacht dat wij ons leven niet alleen voor onszelf leven, niet
alleen ons eigen dagelijkse brood eten, maar Hem daarvan geven wat
Hem toekomt. En dat als iets wat eigenlijk vanzelfsprekend is, als
een mincha, een schatting, een geschenk waarin wij tot uiting
brengen dat wij met diepe eerbied tot Hem opzien en ons als zijn
onderdanen beschouwen.
Naar Het Spijsoffer (deel 2).