Schoolland

Ter introductie
In 1923-1924 publiceerde Theo Thijssen in het door hem geredigeerde blad School en Huis, weekblad voor opvoeding en onderwijs een wekelijks feuilleton over de belevenissen van een onderwijzer op een volkschool in Amsterdam-Oost rond 1905, geschreven in dagboekvorm. Het heette Schoolland en verscheen in 1925 in boekvorm bij uitgeverij C.A.J. van Dishoeck te Bussum.
Nu publiceren wij Schoolland opnieuw in wekelijkse afleveringen, maar nu op internet. Oude afleveringen worden gewist: wie het hele verhaal wil lezen, moet gewoon het boek kopen, in de erkende boekhandel of in het Theo Thijssen museum. De Openbare Bibliotheek heeft het natuurlijk ook!
In Schoolland en het vervolg daarop, De gelukkige klas, verwerkte Thijssen veel eigen ervaringen als onderwijzer op de openbare lagere school No. 104 in de Tweede Boerhaavestraat 80, aan de rand van het Oosterpark. Hij werkte er van 1905 tot 1921, na vanaf 1898 op twee andere scholen in Oost te hebben lesgegeven.


SCHOOLLAND
De roman van een klas

Korte inhoud van het voorafgaande:

Meester Staal, op een school in Amsterdam-Oost, krijgt een nieuwe klas (42 achtjarigen), die hij overneemt van juffrouw Veldman. Hij en de lezer maken kennis met o.a. Douwe Speerstra, Garres de Veer ("de gekste naam die ik ooit gehoord heb), Sjang (officieel Jean Baptiste) Rogge, de slungelige Mina Helm, de slonzige Leentje Roos en Hendrika Klaver, de bokkige zittenblijver Fok Goossens en Hilletje in 't Veld, "een pienter klein ding, een kind als een zonnestraaltje". "
Het oude schoolhoofd is weg; voorlopig neemt de sympathieke Kraak, de oudste onderwijzer, het hoofdschap erbij.



13.

Oktober. Vrijdagavond.

Oktober. Vrijdagavond.

Bijna de hele maand is m'n dagboek blijven liggen; ik heb er werkelijk geen aardigheid in gehad al die tijd; 'k voelde dat ik toch weer vervallen zou in foeteren tegen die wantrouwige schoolopziener, in aldoor weer mezelf uitleggen dat hij me onredelijk behandeld heeft. 'k Heb waarachtig bijna vier weken lang al m'n werken bekeken met de bijgedachte: wie weet hoe-ie dit nu weer zou opvatten, dát nu wel zou uitleggen; en dat dan weer 's avonds nog eens te gaan uitspinnen op papier--ik moest er niets van hebben. Hij moest zo gauw mogelijk weg, tussen m'n klas en mij vandaan, en dat zou ik maar tegengehouden hebben door zulke uitspinnerij. De lui op school hebben gelijk: zo'n onaangename komeet moet je niet zwaarder opnemen dan een dag slecht weer... Maar de dag van vandaag is wel weer wat voor 'n dagboek geweest.
Toen ik vanmorgen naar school ging, juichte het mooie najaarsweer me tegemoet; ik was vroeg en kon me een omweg door het park veroorloven. 't Was net of ik niet naar school hoefde, zo heerlijk liep ik daar en m'n sigaar smaakte me ook buitengewoon. Ik weet het wel, 't kwam niet alléén door 't mooie weer; 't kwam ook... doordat de maand om was. De vorige week zaten we erg krap, m'n vrouw zei: `'k Zal blij zijn als 't `traktement' is, 'k had eigenlijk nog 'n maand moeten wachten met m'n mantel.' En maandag waren we zo ver heen, dat ze me 's morgens vroeg: `Vind je 't érg als we vanmiddag geen vlees hebben? 't Komt me beter uit...' Dat zijn zo van die kleine ongerieflijkheden tegen 't eind van de maand, die we gelukkig geen van tweeën zwaar opnemen. En toen ik van de week met het geld thuiskwam, zijn we zoveel te rijker geweest...
Maar daardoor kon ik vanochtend als een zorgeloze jonge kerel van 't mooie herfstweer en m'n goeie sigaar genieten: we halen (als er geen tegenvallers komen) het eind van november glansrijk, de drukking van het gereken was van me afgevallen. En het weer was ook zéldzaam mooi. Het hele personeel stond vóór het school, in plaats van zoals anders op de gangmat, te converseren. En toen Kraak eindelijk, 't was al vijf minuten voor negenen, de deur openzette, zei hij: `Zouwen we vandaag eigenlijk niet beter buiten kunnen blijven?'
Langzaam en onwillig gingen we het sombere school in, de kinderen ook.
Ach, toen de bel gegaan was, liep de tredmolen alweer gauw, maar ik voelde me toch ongedurig. Telkens moest ik kijken naar de ruime blauwe lucht en dan duizelde ik. Er kwam een herinnering boven, van een andere mooie herstdag, ik kon de herinnering maar niet goed duidelijk te pakken krijgen: 't was een vrije dag, ik liep ergens buiten Haarlem, de lucht had net dat ruime en verre blauw van nu, wanneer kon dat toch geweest zijn?
Om half elf, in 't speelkwartier, ging ik met de klas een eindje het park in. Bij ons gewone punt van teruggaan bleven ze stilstaan. `Nou, wat is er?' vroeg ik, nu pas zelf merkend dat ik liep te neuriën. `Hè, meester, magge we nou 's het héle park door? Hè toe, hè ja!' Ze hadden 't óók te pakken, hoor. En ze hadden geen ongelijk, voor ons lag de wijde grote vijver en 't was om te schreeuwen, zo hoog en ruim als de blauwe lucht was...
En dan ben je de stijve, uitgedroogde schoolvos en je wijst met je wandelstok: terug, de weg naar 't school. 't Kan niet, zó erg kan je 't speelkwartier niet rekken...
De trappen waren vochtig uitgeslagen, het lokaal leek donker, toen we er binnenkwamen. En toen -- heb ik weer een van m'n invallen gehad: toen ze rustig aan hun taalwerk zaten, heb ik plotseling -- 'k had net weer even geduizeld bij 't kijken naar de lucht--gezegd: `Vanmiddag gaan we schoolwandelen, met de hele klas gaan we vanmiddag wandelen!'
Pats -- weg waren de rust en de discipline! M'n klas kákelde, het gekke is dat ik op 't ogenblik me geen enkel bepaald gezegde meer herinner, absoluut niet meer weet, wát er toch eigenlijk wel gezegd en geroepen werd door de velen die zomaar ongegeneerd het woord namen. Als er op dat ogenblik een autoriteit was binnengekomen -- stel je voor: m'n amice Van der Hoop! -- hij zou schande hebben gesproken van zo'n taalles. Ik dan ook dadelijk aan het dumpen, om ze weer rustig aan 't werk te krijgen; maar 't lukte me pas toen ik, werkelijk kwaad, zei: `O, da's mooi; maar als het zó gaat, dan komt er van de wandeling niets hoor, dán moeten we vanmiddag maar binnen blijven, om ons taalwerk verder af te maken.' Toen ging de klas weer door met schrijven -- en ik kon me met goed fatsoen houden of ik de situatie weer meester was. Maar allerlei gefluister, dat nu hier, dan daar opdook, bewees me dat toch de atmosfeer nog onrustig was gebleven; ik probeerde nog een kwartier lang door rondwandelen en door ernstig aankijken van deze en gene de eigenaardige werkspanning die ik zelf verjaagd had, weer terug te brengen in de klas -- maar ik voelde duidelijk dat de klas innerlijk van streek was. En ik was verstandig en liet `opbergen' en ging voor de klas zitten, om het overschietende half uurtje dan maar te wijden aan `voorbereiding' van de schoolwandeling -- tenminste zo zou ik het deftig hebben genoemd als iemand als meneer Van der Hoop was binnengekomen. In werkelijkheid was het... doen van het enige wat nog natuurlijkerwijze te doen was: mijn mond laten spreken van datgene waar het hart der kinderen vol van was door mijn onverwachte mededeling...
Natuurlijk gaf ik er m'n schoolmeestersglimp aan en betoogde ernstig dat dit wandelen óók leren was en dat hier juist een buitengewoon net gedrag vereiste was en dat deze eerste wandeling een soort proef zou zijn; als die me niet beviel, dan kon het wel 's een héél jaar duren, eer we wéér uitgingen. Daarentegen, als ik tevreden over ze was, als ze behoorlijk in de rij bleven en precies luisterden, dan, liet ik doorschemeren, was deze wandeling pas het begin van een reeks uitvliegerijtjes -- ik had klassen gehad waar ik 'n paar keer in de maand mee uitging, met de tram ook, later met het spoor, eindelijk twee dagen zelfs... En ach, het kwam er blijkbaar geen steek op aan wat ik allemaal zat te vertellen--de hoofdzaak was voor hen in orde: we hádden het tenminste over het enige dat ze nog interesseerde en dus zaten ze te luisteren in vredig genot!

's Middags, voor schooltijd op de mat, zei ik tegen Zaalberg, de gymnastieker, dat-ie alleen maar de klas van Kraak moest nemen, want ik ging schoolwandelen met de mijne. `Voor mijn part ging Kraak ook,' zei Zaalberg. We lachten en mevrouw Troost zei: `Dan kon jij naar huis, hè.' `Nee,' zei Zaalberg, `dan ging ik met Staal of Kraak mee op stap, daar zou 'k echt zin in hebben vanmiddag...' `Gá met Staal mee,' sprak toen onverwachts Kraak, `ik kan vanmiddag best 'n extra uurtje voor m'n klas gebruiken en of ze 'n keertje die kunstenmakerij met jou missen zal ze niet hinderen.'
Zaalberg maakte nog wat tegenwerpingen, voor z'n fatsoen, zoals duidelijk te zien was, maar het eind was toch dat-ie toegaf, toen ik zei dat ik 'm natuurlijk gráág mee had.

Als een autoriteit dit dagboek las, zou hij natuurlijk het voorhoofd zwaar fronsen. Maar ik moet het toch zeggen: de middag is schitterend geweest. Ach, de weelde, de wéélde! Het park in te stappen, terwijl iedereen op school zit en onbekommerd het punt voorbij te lopen waar je anders altijd weer terug moet. Te weten dat je 't hele park mag doorlopen en dat je dan nog verder mag gaan, nog eindeloos ver, de stad uit, naar de weilanden, waar geen huizen meer staan... In rustige gang deinde de klas voor ons uit en wij stapten er vrolijk achteraan en we spraken er met elkaar niet over, maar we voelden het allebei: de geweldige gezamenlijke braafheid, de... Ja, hoe moet ik dat nu opschrijven, om zelfs voor mezelf niet belachelijk te worden; en het wás toch zo: de klas straalde van goede wil, ze straalde van dankbaarheid, ze straalde van algemene goede voornemens. Voorop liepen, zwaar gearmd, Marietje de Boer en Hilletje in 't Veld en Mina Helm en Sara Lam, en Hilletje keek af en toe om naar mij, of ze 't goede laantje wel insloegen, en dan knikten Zaalberg en ik haar tegelijk knipogend toe.
Ik hoef mezelf niets wijs te maken: 't was absoluut geen ontdekkingstocht; én het park én de straten die we doorgingen, ze waren het gewone terrein van hun dagelijkse spelen. Maar op deze manier er te lopen, met z'n allen, terwijl ze eigenlijk op school moesten zitten, dat maakte alles weer anders, dat werd een traktatie op splinternieuwe dingen!
En ikzelf? Ik kén de weg langs die ringvaart toch, met het verre uitzicht over de vlakke landen; maar vanmiddag was het of ik er voor 't eerst kwam. En Zaalberg ondervond hetzelfde; hij bleef staan en ademde diep en wees om ons heen en zei: `Maar 't is mooi, waarachtig 't is mooi!'
Weet ik of m'n klas het mooie zág? Ik weet alleen dat ze 't onderging, want onverwachts zette me daar die Fok met z'n straatstem in: het schone lied van de `schipper kloek'. Het nu achteraf te beschrijven is eigenlijk gekkenwerk; dat liedje van de `schipper kloek' is een van de zonderlinge deunen waaraan wij in deze klas het eerste begin van het tweestemmig gezang beoefenen en Fok zong natuurlijk de akelig weeklagende `tweede stem'. Maar de hele klas viel in, de meisjes met hun `eerste stem', en waarachtig, daar op die dijk werd het droefgeestige moppie van die schipper kloek tot een hymne aan de zon en de blauwe lucht en de eindeloze ruimte en de mooie wil om goeie kinderen te zijn.
Zaalberg raakte in geestdrift en toen het liedje uit was, riep-ie: `Nog maar 's, 't ging fijn!' En meteen zette hij zelf in: merkwaardig vals zong-ie en de woorden wist-ie óók niet precies: hij kent het liedje alleen maar van het toevallig horen als hij door de gangen van 't school passeert. Hinderde niet: de rest neuriede hij wel zo'n beetje d'r omheen, half eerste stem, half tweede en toen, onverwachts, werd-ie dol:
Hij duwde Fok het gras in en gaf hem nog een geniepig zetje en Fok rolde de dijk af. Er ging een daverende schreeuw door m'n klas, door m'n lieve, gedisciplineerde rijtjes-klas, en joelend stortte de bende zich van de dijk af, rollend of hollende met steeds groter passen. `Nou, nou, nou,' trachtte ik nog te remmen.
`Wat 'n stél, wat 'n stél!' riep die malle Zaalberg.
En toen volgde iets dat ik steeds weer voor me zie: te midden van die krioelende massa beneden aan de dijk stond de altijd bleue Joost de Haas en hij zwaaide met z'n pet en riep familiaar: `Tabé meesté-é-ér!'

Uit School en Huis, 1 december 1923


Homepage: TheoThijssen Museum


Deze pagina is sinds 4 juni 1998 keer gelezen.