|
||
* HOME * Inleiding Geschiedenis Informatie FiST Takenpakket Ambulance Tips Jeugdbrandweer Nieuws Wagenpark De Kazerne Links Gastenboek * HOME * |
||
GESCHIEDENIS VAN DE BRANDBESTRIJDING IN LOMMEL | ||
Door de verspreide bewoning in onze gemeente met iets meer dan 1000 inwoners op zo'n groot gebied, kon een centraal opgesteld brandweerkorps niet veel doen in de gehuchten, Er was helemaal geen sprake van motoren. Alles moest met paard en kar. Zoals elders op het platteland in die tijd, bestaat hier geen georganiseerd brandweerkorps. Wel wordt aan er aan preventieve brandbestrijding gedaan door de dorpsschepenen, die regelmatig in de huizen de toestand van de brandschouwen komen controleren, en daarna ... in een herberg op het betreffende gehucht de dag afsluiten met een maaltijd ! Maar wat als er toch brand uitbrak ? Uiteraard probeerde men door het aanbrengen van emmers water het vuur in bedwang te houden. Maar als eenmaal het strooien dak van de hoeve in lichterlaaie stond, moesten de brandhaken eraan te pas komen. Dit waren dennestaken van minstens vijf meter lang, voorzien van een ijzeren haak of gaffel. met deze brandhaken trok men het brandend stro van het dak af. Was de brand werkelijk zo erg dat er gevaar dreigde voor de woningen van de buren, dan werd niet alleen het stro en het gebinte van de woning gerukt, maar werden tevens de lemen muren met de brandhaken neergehaald. In 1811 kocht de gemeente een aantal dergelijke brandhaken bij Mathijs Van Rijckel. Een belangrijk probleem, eigen aan onze droge kempen, was het gebrek aan water. In 1808 merkte een auteur i.v.m. Lommel het volgende op : "Men heeft er geen rivier in of bij de plaats, 't geen in drooge saisoenen schaarsheid van water, en bijzonder bij ongeluk van brand, groote verlegenheid en gevaar veroorzaakt ..." Na 1815, in de Hollandse tijd, beginnen de nationale en provinciale overheden bij de gemeentebesturen aan te dringen op aanschaffing van degelijk blusmateriaal en goedkeuring van brandreglementen. Daaromtrent werd door de gemeentelijke overheid een aantal strenge verordeningen ingesteld. In een artikel van de Heer B. Indekeu en van de Heer A. Van den Boer in het tijdschrift van de Heemkundige kring "te Lomelle aan de Campine" lezen we enkele van deze verordeningen opgesteld in 1820 en 1823. Op elk gehucht wordt een wijkmeester benoemd, die twee brandhaken bewaarde, die dienden voor het verwijderen van het stro van de brandende daken. De wijkmeester moest in geval van brand de gemeente-overheid verwittigen, diefstallen voorkomen, de bevolking oproepen om te helpen blussen en de blussingswerken organiseren. Iedere inwoner moest een lederen emmer en een ketel of kuip bijbrengen. Verder was het verboden te roken bij het laden of lossen van brandbare materialen als turf, kot, heide, hooi of stro enz.... Het was ook verboden met een niet gedekte, brandende pijp door de straten te wandelen. Men mocht niet in stallingen of schuren en op hooi- of strozolders met een brandende pijp en men mocht geen licht maken met een niet-dichte lantaarn. De schoorstenen dienden 4 keer per jaar gevaagd. De gemeente-overheden kwamen dit controleren. Voor het stoken van stro of heide, het aanleggen van een ashoop en voor het bouwen van ovens voor het drogen van vlas of hennep moesten bepaalde veiligheidsafstanden in acht genomen worden. Een brandweerkorps komt in de Hollandse tijd te Lommel niet tot stand, doch de rijkswachtpost (hier in 1818 geinstalleerd, doch na enkele jaren verplaatst naar Luyksgestel) helpt blijkbaar wanneer ergens brand losbreekt. Zo meldt de kapitein van die brigade in 1821 dat een brand in de woning van Jean Aerts geblust werd. In 1825 worden nachtwakers ingezet op de gehuchten in de periode van 1 november tot 1 maart. In 1827 drong het provinciebestuur aan op de aanschaf van brandspuiten. Er werden 2 kleine draagspuiten en 20 emmers aangekocht. In 1829 werd besloten om jaarlijks 20 gulden op de gemeente-begroting te voorzien, teneinde -als de som groot genoeg zou geworden zijn- over te gaan tot de aankoop van twee brandspuiten. Het zou echter nog heel wat jaren duren eer die spuiten konden aangeschaft worden. |
||
|
||
Jeugbrandweer in 1925 | ||
En ondertussen kraaide de brandhaan meer dan eens ! Uit de gemeentelijke jaarverslagen noteerden we : - 1837 : de boerderij van Peter Jozef Hanegreefs met meubels en een deel van de oogst zijn in vlammen opgegaan. - 1839 : er heeft brandstichting plaatsgehad (misdadigers probeerden geld af te persen door het leggen van "brandbrieven") - 1840 : brand in het huis van de erfgenamen Oyen te LutLommel; ook de meubels van de pachter Hulsbosch zijn verbrand. De gemeentesecretaris schrijft in zijn verslag van 1837 : "De bekrompe toestand onzer financiele middelen alleen heeft dit verlangen (nl. de aankoop van blusmateriaal) tot op heden toe verijdeld. Wij denken dat de verkoop der gemeente gronden ons eindelijk zal in staat stellen aan deze noodzakelijkheid te voldoen. Er bevindt zich alreeds eenen som van 289frs. tot verschaffing van middelen tot blussching van brand in kas." Tussen 24 en 27 mei 1841 heeft er inderdaad een openbare verkoop van percelen gemeentelijke heidegrond plaats. Reeds in datzelfde jaar besluit de gemeenteraad dan ook tot de aankoop van brandspuiten en een plaatsing van een brandpomp. Er moest nu nog enkel gezorgd worden voor de bedieners van het materiaal. Tot voor enkele jaren werd in Lommel gedacht dat het brandweerkorps werd opgericht in 1911. De Heer B. Indekeu kwam na aandachtig speurwerk in het gemeentelijk archief tot de bevinding dat "eene compagnie brand- meesters of pompiers" werd opgericht op 30 September 1842. Zodoende kan men nu aannemen dat ons korps meer dan 150 jaar bestaat. De eerste pompiers waren Mathias Lampen (horlogemaker), Charles Bergmans (werkman), Jacob Merkelbach (hoefsmid), Michel Jansen (hoefsmid), Wouter Verbeek (koperslager), Jan Rademakers (strodekker), Hildebrand Slegers (timmerman), Arnold Vandenberk (timmerman), Peter Schuts (bakker) en Hendrik Lampen (kuiper); de eerstgenoemde was "chef " en het opperbevel was in handen van de burgemeester. Vier keer per jaar moest er geoefend worden en iedere brandmeester kreeg hiervoor een beloning van 2 liter bier. Paarden om het materiaal per kar te vervoeren kwamen van vrijwilligers, die hiervoor een vergoeding kregen. Het materiaal werd opgeborgen in het lokaal links achter en onder het huidige raadhuis - het toenmalige gemeentehuis - en werd "brandspuithuis" genoemd. Bij een brand op een gehucht had degene die met zijn paard het eerste present was om de brandspuiten daarheen te vervoeren, recht op een premie van 5 franken, evenals de brandmeester die het eerste bij de brandspuiten zou zijn. In 1856 luidt het dat alle materiaal in orde is en dat er voldoende "pompiers" zijn. In 1857 worden twaalf brandhaken door de gemeente aangekocht en verdeeld over verschillende plaatsen in de gemeente. In 1869 worden twintig brandemmers, vervaardigd in hennep, aangeschaft. Bij de overgave van het materiaal in 1872 door gewezen burgemeester Peter Slegers aan burgemeester Peter Stevens wordt een korte inventaris gegeven : "Eene brandspuit met 17 meters darmen en eene kar waarop dezlefde is geplaatst ... Eene kleiner brandspuit met 1 meter darmen en een klein wagentje ... twintig emmers in lijnwaad ... zeven emmers in hout, gevlochten wissen & geteerd, vijf brandhaken ..." Twee jaar later worden een aantal "pompiers" benoemd of herbenoemd. In 1875 wordt blijkbaar gesleuteld aan een nieuw brandweerreglement, dat uiteindelijk echter niet gestemd werd. Opvallend is dat hierin gedacht werd aan het verstrekken van een jaarlijkse uitkering van minstens 10 frs. aan elke brandweerman, en aan het beboeten van brandweerlui die bij alarm niet op hun post verschenen. Een en ander heeft blijkbaar te maken met de klachten die in 1850 en 1862, maar vooral in 1869 werden geuit : de brandweerlui zouden wanneer de brandklok klepte vaak niet komen opdagen, en wel omdat enkel degene die eerst paraat was een vergoeding van 5 frs. opstreek. Het korps leverde werk, maar kwam al te vaak erg laat aan de branden die buiten het centrum uitbraken. Het brandweerreglement werd steeds bijgesteld. Toch bleven de genomen maatregelen niet afdoende en werd er in 1887 en 1894 een verordening opgesteld waarbij alle daken van riet of stro in het centrum moesten vervangen worden door pannen- of leiendaken. Bij de eeuwwisseling kwam langzamerhand de industrialisering in de kempen op gang. Te Lommel vestigde zich o.a. een zinkbedrijf (1904), dat weldra arbeidskrachten aantrok, het bevolkingsaantal deed toenemen en aanleiding was tot het ontstaan van een nieuw gehucht, nl. Lommel-Werkplaatsen. Een aanpassing van het Lommelse brandweerkorps aan de noden van de tijd bleek onvermijdelijk. In 1905 werd overgegaan tot aankoop van een nieuwe brandspuit. Dit belette echter niet dat in mei 1908 het huis van Mathieu Vanduffel volledig in de vlammen opging. De gemeenteraad oordeelde op 28 september 1911 dan ook "dat tengevolge der snelle uitbreiding der gemeente het noodzakelijk is geworden ons vrijwillig pompierkorps gansch herin te richten". Het korps kwam onder de leiding van politie-commissaris P.F. Uyttendaele, en kreeg uniformen. De effectieven werden meer dan verdubbeld ; van 10 naar ongeveer 25 vrijwilligers. Op een foto uit die tijd poseren fier : P.Sevens (brouwer), F. Uyttendaele (politie-commissaris), Eg. Joosten (gemeentesecretaris), P. Slegers (schoenmaker), K. Vreys, L. Vreys, M. Meurs, J. Vandenberk, H. Van Engeland, J. Dijckmans, J. Slegers, J. Bosmans (veldwachter), Helsemans, H. Vandenboer, H. Slegers, L. Jansen, J. Claes (Kerkstraat), J. Claes (Lepelstraat), P. Vinken, F. Slegers, L. Flemings, L. Luykx, J. Vreys, L. Philippe en J. Reynders. |
||
|
||
Lommelse brandweerkorps 1911 | ||
Zij stonden steeds paraat als te Lommel de rode haan kraaide. Bij brandalarm hoorde men bij de Lommelse jeugd vaak dit rijmpje : "Brand, brand, brand ! 't Is het huisje van mijn tant'. Mijn oompje zat te kloten en heeft zijn piemeltje verbrand." Het vervoer van blusmaterialen moest men blijven doen met paard en kar. Hoe men zich ook inspande, de pompier had een ondankbare taak. Het gretig om zich heen grijpende vuur bleek vaak te machtig tegenover de mankracht en de blusmiddelen. Door het steeds toenemen van de bevolking en het aantal woningen, liep het aantal tussenkomsten per jaar op. Tussen 1937 en 1946 telde men 77 tussenkomsten. De Heer Uyttendaele werd als korpsoverste in 1929 opgevolgd door politie-commissaris J. Vandenberk. Vanaf 1935 nam politie-commissaris Coninx de leiding van het korps over. Door het uitbreken van de oorlog en het oproepingsbevel van vele jonge mensen, bleven er in 1940 nog 14 brandweerlieden over. Op 28.7.1942 ging men over tot de aankoop van de eerste motorpomp op een wagenstel met luchtbanden. In 1943 ging men over tot 40 nieuwe aanwervingen. In 1944 verschijnt de eerste motorisatie. De auto met aanhanger van Wed. Eykholt-Lavreysen werd gebruikt voor het vervoer van het materiaal en de manschappen. Op het eind van de oorlog wordt een vrachtwagen Austin van de Engelsen aan de brandweer overgedragen. De eerste garage lag vooraan in de Stationsstraat. Het volgende onderkomen was een garage van de gemeente aan de kerk, tussen de meubelzaak Clemens en de gemeenteschool. Na brandmelding bij Bernard Maes werden de klaroenblazers per fiets verwittigd, die op hun beurt de pompiers per fiets al blazend verwittigden in de voornaamste straten van het centrum. Natuurlijk ging hier weerom veel kostbare tijd verloren. Snel daarop werd de alarmsirene gebruikt, die zo vaak de nachtrust van de bewoners van het centrum teisterde. In 1948 werd er een motorpomp bijbesteld en in 1949 werden 5 watervoorraadputten aangelegd. Het tijdperk van de motorisering was definitief ingezet en in 1950 kwam de eerste echte brandweerwagen aan in Lommel, nl. de METZ, die nog steeds zijn diensten bewijst als demonstratievoertuig en blijk geeft van het rijke brandweerverleden van ons korps. In 1952 kwamen Lommel, Overpelt en Neerpelt bij het gewest Leopoldsburg. Dit duurde niet lang, want in 1953 opereerde Lommel zelfstandig voor haar eigen gebied en dit van Overpelt en Neerpelt. In 1956 trok het korps naar het nieuwe brandweerarsenaal achter het nieuwe gemeentehuis. De snelle De Soto kwam erbij. De brandweer kon eindelijk goed werk verrichten en vele opdrachten werden vervuld. Het aantal tussenkomsten liep op en om met elkaar in contact te kunnen blijven word in 1962 overgegaan tot de aankoop van een vaste zender en 3 mobiele posten. In 1969 werd het Lommelse korps een "Z"-centrum en Hamont en Achel en Sint-Huibrechts-Lille werden aan het beschermd gebied toegevoegd. Na 34 jaar dienst als korpsoverste volgde de Heer L. Dijkmans, politie-commissaris Coninx op. In 1972 werd de Heer Dijkmans door L. Van Ham opgevolgd. |
||
|
||
Kazerne achter het oude gemeentehuis | ||
Na enkele grote branden in de jaren '70, waarbij vele mensen het leven lieten, ging de centrale overheid van het land het eindelijk als haar taak zien, de brandweerkorpsen beter te voorzien met materialen. Men stelde een grondreglement op en er volgden vele nieuwe onderrichtingen inzake preventie of voorkoming van brand. De brandweer kreeg eindelijk de aandacht waarop ze recht meende te hebben. Bij de brandbestrijding kwamen nog 22 bijzondere opdrachten. In het begin van de jaren '70 werd een ambulancedienst binnen de brandweer opgericht, die de nachtdiensten verzorgde voor het vervoer van zieken en van gekwetsten bij ongevallen. Er werd ook een ploeg duikers opgeleid, die reeds vele nuttige taken verrichtte. De plannen van het nieuw arsenaal werden in 1978 getoond, tijdens een bezoek van minister Boel. Vele nieuwe wagens die reeds een tijdje op de vervanglijst stonden kwamen stilletjes aan binnen. Het oproepsysteem met "piepers" ontlastte de inwoners van het centrum van de zo vaak loeiende sirene. Eind 1978 nam de Heer Van Ham afscheid als commandant van het korps en werd hij opgevolgd door de Heer Vandenhoudt Rene in 1979. In 1985 werd de nieuwe kazerne aan de Norbert Neeckxlaan in gebruik genomen. Het korps kreeg nu een echte professionele accomodatie ter beschikking. Op 1.1.1992 werd het korps bij Ministerieel Besluit ingedeeld bij de korpsen van categorie Y. Dit brengt met zich mee dat het korps een gemengd korps wordt met een beroepskern voor de daguren en buiten deze uren eventueel vrijwilligers. In 1993 worden 1 beroepsofficier en 3 beroepsbrandweerlieden aangeworven. De eerste brandweervrouwen doen hun intrede in het korps. In de loop van de daaropvolgende jaren worden er telkens weer vacatures uitgeschreven om alzo op de volledige personeelssterkte te komen. Op 1 april 1996 ging kapitein-commandant Vandenhoudt Rene op pensioen en werd het korps voor een periode van 1 jaar geleid door kapitein vrijwilliger Wielockx Ludo. Na deze overgangsperiode nam ir. Jorissen Jan het bevel van het Lommelse brandweerkorps in handen. In 1997 werd er voor het eerst in bijna 50 jaar door het gemeentebestuur een nieuwe autopomp met eigen middelen aangekocht. Dit voertuig werd begin 1999 in dienst genomen. Door uitblijven van verdere federale steun zag men zich in 1998 zelfs verplicht een elevator in eigen beheer aan te kopen. Daarmee werd Lommel het eerste korps van Belgie dat over een moderne elevator van de laatste generatie beschikt. Op gebied van materiaal en manschappen is de Lommelse brandweer nu op sterkte om effectief de bescherming van Noord-Limburg te waarborgen. Verdere plannen voor 1999 zijn een uitbouw van de kazerne, de aanwerving van 3 beroepsbrandweermannen en een vijftal vrijwilligers. Bovendien zal eind 1999 een tankwagen-opligger van 25.000 liter in gebruik genomen worden. Op deze wijze maakt de brandweer van Lommel zich op voor het jaar 2000, een nieuwe baken in de geschiedenis van het korps. |
||
|