Ik bibber van mijn fiets
En naast het fietsen
Bibber ik verder.
M 'n muts schuift over mijn ogen
Voorbij de muts
Zie ik niets.
Mijn handen voelen niets meer
En ik vraag hen waarom ze blauw zijn.
Maar ze zwijgen
Deze ochtend
In een korte pijn.
De fiets wacht
Wanneer ik hem achterlaat
Tot de sneeuw
Wit en zacht
Gevallen is.
Ik wacht
Wanneer ik hem achterlaat
Tot de winter
Twee seizoenen overslaat.
(Zoals u wel merkt lokt een lege zaterdagavond z?lfs mij tot het dichten over 'een afkeer'; in dit geval koude. Het had evengoed kunnen zijn ; familie op een familiefeest waar iedereen is uitgenodigd behalve ik.Daar maal ik niet om , vandaar ook een gedicht over koude en niet over familie. Wellicht zal ik weldra nog een paar lulligheidjes schrijven want ik verveel me, ik verveel me en ik ga me verder vervelen.)