Hantwerckers, het meest voorkomende beroep te Weerde in 1702, volgens oude bevolkingslijsten.
M. Alcide

Het Cohier van het Hooffgelt, opgesteld in 1702, is een belastingslijst zoals deze van 1755, eerder gepubliceerd in De Semse, doch veel uitgebreider. Het bevat het veebestand, aantal ploegen, beroepen, gezinssituaties, en voor mij, doch niet voor iedereen, het belangrijkste: een (belastings)bedrag per gezin dat als uitstekende maatstaf kan gelden voor de materiële welstand van dit gezin en een prima vergelijkingsfactor met andere huishoudens kan bieden. Soms komt er zelfs een aardige anecdote in voor.

De lijst bevat nog meer gegevens zoals de naam van de gehuwde vrouw, de (oudere) kinderen en de namen van de knechten en de meiden. De lijst van Zemst beslaat 67 blzn., deze van Weerde 20. Het enige bezwaar is dat dit register een minder verzorgd handschrift heeft. Ook is het zwart-wit contrast minder afgetekend, zodat copiëren een delicate zaak wordt.

Deze lijsten hebben een bijzonder belang voor de plaatselijke Weerdse micro-geschiedenis op genealogisch, sociaal-economisch en demografisch gebied. Een vergelijking met andere lijsten, die in overvloed bestaan, is echter aangewezen om op deze vlakken besluiten te kunnen trekken.

De resultaten van de telling volgen in de bijlagen. Er waren te Weerde in 1702 exact 47 huishoudens, dus als we hier zeggen dat er 47 woningen stonden zullen we er niet ver naast zijn. De bevolking werd in de cohieren onderverdeeld in twee groepen huishoudens, enerzijds de 35 "gewone" en anderzijds de 12 gezinnen die leefden van de onderstand. We kunnen hier dus duidelijk stellen dat 25% van de gezinnen of één op vier onderstand genoten.
Over het aantal kinderen hebben we geen zekerheid. Alleen bij de gewone gezinnen worden ze duidelijk opgegeven. In de lijsten worden ze onderverdeeld in twee groepen, volgens de ouderdom, namelijk boven of onder veertien jaar. Als ze boven de veertien jaar zijn wordt hun voornaam vermeld. Over de geslachtsverhouding laat men ons ook in het ongewisse. Soms is er sprake van doghters of sone doch meestal van kinderen. In de 31 van de 35 "gewone" gezinnen wordt een huijsvrouwe opgetekend, in één geval een vrouwe. We menen dat het hier gaat over dezelfde functie. Er zijn dus bij deze categorie slechts drie huishoudens waar de man zonder echtgenote leeft.

Het bevolkingsaantal kunnen we schatten, doch de betere schattingen laten we aan demografen over. Zij gebruiken hiervoor de juiste formules. Van de arme families kennen we geen gedetailleerde cijfers. De gewone families telden exact 95 leden, waarvan 28 kinderen onder de veertien jaar. Van deze 28 kinderen zijn er vier waarvan het geslacht aangegeven is: 2 jongens en 2 meisjes.

Inzake beroepen zien we duidelijke tendenzen. De handwerkers zijn met hun 20 leden in de meerderheid. Hun gemiddeld belastinggeld bedraagt een kleine drie gulden. Ze worden niet ondersteund door de armentafel. Bij sommige gezinshoofden is het beroep niet vermeld. We zien hier duidelijk dat het over meer bemiddelden gaat: de grote boeren of de pachters. Zij kunnen eventueel nog een brouwerij e.d. bezitten. Sommigen onder hen oefenen een bestuursambt uit. Deze zaken worden echter niet vermeld. Het gemiddeld bedrag bij hen genoteerd is elf gulden. Zij variëren tussen 20 en 5. De plaatselijke ambachten zijn zeer beperkt in aantal, zeg maar quasi onbestaande. Als er zo'n bedrijvigheid is wordt ze waarschijnlijk uitgevoerd door de handwerkers. We hebben één maalder en één herbergier. De officier of de tegenwoordige veldwachter is tegelijk maalder.

Inzake vee zag de toestand er min of meer zo uit: per gezin gemiddeld anderhalve koe en één rund; een paard per vier gezinnen. Er worden weinig varkens (5) geregistreerd in vergelijking met latere tellingen (bijv. 1794).

Er werden slechts zes ploegen opgetekend te Weerde wat één ploeg voor 10 huishoudens betekende.

Enige uitleg bij de bijlagen: de twee laatste kolommen zijn resp. gulden en stuivers. Hoe men aan dit bedrag komt heb ik in deze uiteenzetting niet aan bod laten komen, gewoon omdat ik er geen vaste regel in kan vinden. Het is de som van een aantal sub-bedragen dat bij elk item in een gezin werd opgetekend. Zo'n item kan bijv. een persoon, een kind, een ploeg, een rund of een paard zijn.
 
 

Een kleine bijdrage over handwerkers:
 
 

De klasse der handarbeiders zou volgens de historicus Van der Wee in Vlaanderen en Brabant ontstaan zijn in de vijftiende eeuw. Op grond van Lierse gegevens uit de 16de en 17de eeuw stelt hij vast dat zij in het winterseizoen bomen kapten in de bossen. Ook voerden handwerkers reparatiewerken uit op de boerderijen en traden zij soms als timmerman op. Het aandeel van de handwerkersbevolking zou tussen 1702 en 1750 geen wijziging ondergaan hebben, behalve in de streek van Leuven waar ze duidelijk toenam. In 1747 zijn er nogal wat huishoudens van handwerkers of armen die een klein ambacht uitvoeren of winkel houden.

Andere vorsers stellen andere aktiviteiten vast in de streek waar zij opzoekingen verrichten. Coeckelberghs verhaalt dat de hantwerkers, zoals ze in sommige rekeningen genoemd worden, werden aangesteld voor graafwerk, spitten, schoonmaken van beken en vijvers, om te hooien, te dorsen, te maaien, enz. Sommigen onder hen houden zich het hele jaar bezig met de beken en de vijvers, waarin ze soms mogen vissen. Meestal zonder kost uitbetaald, verdienen de meesten winter en zomer hetzelfde loon. Samen met de gravers en de spitters schommelt hun loon tussen 80 en 100% van het metserdienderloon waarbij ze er beduidend beter voorstaan dan de hooiers en de dorsers. Deze mensen worden bijna steeds met kost uitbetaald, waarbij de kost meestal de helft van het normale loon bedraagt. Deze slechtst betaalden komen nauwelijks aan 70% van het metserdiendersloon.

De handwerkers deden in Vlaanderen alle soorten van arbeid, naargelang de behoeften van het seizoen: grondwerker, slootgraver, "polderjongen", houthakker, bootsleper, kaaiarbeider, dagloner bij de pachters of bij particulieren, dorser en werkman in de vlassector. Wanneer hij gedaan had met landarbeid ging hij daarna nog verder met het weven of het spinnen. De meeste wevers bleven in de fond landarbeiders, die terugkeerden naar de landarbeid wanneer ze de kans zagen

De landarbeiders, die doorgaans iets minder verdienden dan de metserdienders, werkten een groot deel van het jaar aan winterloon. De plattelandarbeiders stonden er nog slechter voor. Hun wintersloonperiode was nog langer; ze werkten waarschijnlijk steeds van zonsop- tot zonsondergang en daarbij lagen hun lonen 1/5 à 1/3 lager dan in de stad. Sommigen onder hen kregen slechts een deel van hun loon in geld uitbetaald. Het overige kwam hen toe onder de vorm van graan, peulvruchten, vlees, vis, kleding, brandstoffen, e.d. terwijl ook sommen werden afgehouden voor huishuur, pacht en schulden. Dit is ook de bewering van Prims die beweert dat de hoeveknecht en de landbouwwerkman grotendeels in natura vergoed werden.

In de 18de eeuw beschikken veel huishoudens van handwerkers ook over een gebruiksrecht van de gemene gronden, een niet te onderschatten bron van inkomsten.

De rurale handwerkershuishoudens exploiteren ook zelf een deel van hun arbeid. Ongeveer de helft van deze klasse mag men rekenen tot de keuterboeren, de rest moet beschouwd worden als landarbeiders met minder dan een hectare landbouwgrond.

Sommige plaatselijke omschrijvingen van handwerkers verklaren ook veel. Zo worden ze in 1755 te Sint-Pieters-Leeuw de allerminste onder de gemeyntenaeren genoemd. In Vorselaar wordt in 1755 duidelijk gesteld dat handwerckers hunnen cost [winnen] met by de boeren in daghgelden te gaen wercken. In Saksen loopt het aandeel van de keuters en dagloners op van 7 naar 40% tussen 1550 en 1750.

Tack onderzocht zeer plaatselijk de gemeente Walem midden de 18de eeuw en beweert dat het hier personen betreft, die in de winter werkzaam zijn als houthakkers en die zich in de zomer aan boeren als hulp op het land verhuren. Zij zijn zeer mobiel en een groot deel valt ten laste van de armenzorg. 45% van de inwoners van Walem was op één of andere manier in de landbouw tewerkgesteld 50% leefde van de armentafel. Op dat gebied waren Walem en Tisselt de armste gemeenten van de meierij Grimbergen. In Walem waren er van de 42 handwerkers 23 arm.

C. Theys vindt in Kapellen op den Bos wel een verschil tussen kossaarden en handwerkers. Hij rekent hen tot de ongeschoolde arbeidersgroep. In 1755 waren er in deze gemeente 46 handwerkers, 20 pachters, 14 kossaarden (kleine landbouwers met een koe en wat land), 6 lijnwaadwevers, 3 herbergiers, 2 schoenmakers, 1 schoenlapper, 1 klompenmaker, 3 kerremans (vrachtvoerders), 1 wagenmaker, 1 smid, 1 molenaar, 1 brouwer, 1 kleermaker, 1 brughouder, 1 strodekker, 1 timmerman, 1 kuiper, 1 koster en 1 officier (veldwachter). Van de 46 handwerkersgezinnen werden er 34 door de armentafel ondersteund, zo ook 3/6 wevers, 3/14 kossaarden, 1 kerreman, ook de strodekker en de klompemaker.

Arrivabene verslaat over de toestand van de dagloners van Gaasbeek in 1832-1833: De lieden bezitten meestal een huisje met een tuintje, waarin zij groenten, hop en tabak telen. De hop wordt verkocht. Ook beschikken zij over wat vee: een koe, een varken en wat kippen. De kinderen gaan vanaf hun veertiende jaar dienen bij de grote boeren. Als zij trouwen kopen zij een perceel van 12,5 à 25 are en zetten daar een huisje op. Het is een houten bouwseltje met een dak van stro, dat beter een hut kan genoemd worden. Een deel van de dagloners pacht, in hevige concurrentie, een akker, de rest is te arm en krijgt de kans niet, omdat de eigenaars hen niet vertrouwen. De dagloners werken 20 à 30 dagen per jaar op hun eigen akker en nog een dagen 's morgens vroeg en 's avonds laat. De rest wordt overgelaten aan vrouw en kinderen. De dagloners trachten verder een loon te verdienen bij de boeren, doch vaak zijn ze min of meer gebonden aan één bepaalde landbouwer, bij wie zij schulden hebben of wiens ploeg zij willen lenen of huren. Te Glabbeek en te Kapellen (arr. Leuven, 1747) wordt gezegd: handtwerckers... zijn altemael persoonen die hun broot winnen met boswerck, graven en dorsen.

In 1702 beschikt het overgrote deel van de handwerkers-huishoudens over een paar stuks vee en wat land (1 à 2 hectare). Er zijn ook handwerkers die zonder vee en bezaaide landen moeten leven. Dezen vallen in de klasse der armen, tesamen met een flink deel der veebezittende handwerkers. De totaliteit der beide groepen is ook handwercker volgens het gewone taalgebruik. De impliciete of expliciete aanduiding handwercker dekt in een groot aantal gemeenten evenwel niet alleen de klasse der normaal tot de handwerkersstand gerekende huishoudens, maar bovendien nog een groep kleine boeren, kossaarden, keuters, labeurders en landlieden. In sommige dorpen worden zelfs boeren die een os of een paard bezitten als handwerker aangeduid.

Na de eeuwwisseling is hij gemiddeld armer. De dagloner of handwerker van 1850 moet twee maal zo lang werken als die van 1750 om een brood te kunnen kopen. In de volkstellingen van 1846 telde men 466.261 dagloners of arbeiders zonder gespecifieerd beroep, zijnde een kwart van de totale beroepsbevolking. Deze groep werd zeker niet exclusief in de landbouw tewerkgesteld. De landbouwtelling van 1846 gaf andere resultaten: Landbouwers en leden van de familie gewoonlijk in de landbouw tewerkgesteld: 906.575, betaalde bedienden en permanente dagloners: 177.026, dagloners: 140.636. Klep berekent nog volgende indeling op het Brabantse platteland: Zelfstandige boeren: in 1755 21%, in 1846 17%, handwerkers resp. 52% en 63%.
 
 

De hoofding van de lijst luidt als volgt:
 
 

Cohier van het hooffgelt in conformiteijt van sijne mats placcaete de date 2 junij 1702 opgenomen binnen Weerde coram Sr Jan Brion meijer ende onder tenocken schepenen

M=mannelijk, V=vrouwelijk, O=onbepaald, K=koe, R=rund, a=kalf, P=paard, e=veulen, r=varken, l=ploeg, n=knecht, i=meid, G=gulden, S=stuivers

Naam 

Voornaam 

Specificaties 

VAN GIJSEL 

PEEPERMANS 

VAN GE?SEL 

Pr. 

Elisabeth 

Jan 

hantwercker 

huijsvrouwe 

kneght 

 

 

 

 

 

 

 

 

NOBELS 

BAUTMANS 

Joos 

Christina 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

18 

SOMERS 

PAUWELS 

Jan 

Marie 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

18 

VAN GEIJSEL 

EERTRBRUGGEN 

Matthijs 

Jenne 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JANSSENS 

DE WIN 

Jan 

Marie 

Jan 

hantwercker 

huijsvrouwe 

sone (+14) 

 

 

 

 

 

 

 

 

14 

VAN STEENWINCKEL 
 
 

PAUWELS 

JANSSENS 

VAN LOOCK 

Jan 

Jan 

Franssen 

Stoffel 

Marie 


 
 

sone (+14) 

kneght 

kneght 

meijssen 

 

 

17 

18 

VERLINDEN 

ASTREUS 

Adriaen 

Martijne 


 
 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

,5 

 

 

10 

ASTREUS 

JACOBS 

Bastiaen (_) 

Catha. 

hantwercker 

wede. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10 

VAN THILT 

MACHIELS 

SOMERS 

HUIJSMANS 

Jan Michiel 

Jenne 

Jan 

Elisabeth 


 
 

huijsvrouwe 

kneght 

meijssen 

 

 

 

 

 

,5 

10 

10 

DE BECKER 

NOBELS 

Jan 

Elisabeth 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

BREMS 

VAN KEERBERGEN 

Adriaen 

Barbara 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

18 

DE WILDER 

ADRIAENS 

DE WILDER 

LAUWERS 

Frans 

Anna 

Jan 

Jan 


 
 

huijsvrouwe 

sone (+14) 

kneght 

 

 

 

 

,5 

 

11 

12 

VAN STEENWINCKEL 

SOMERS 

Jan 

Jacquemijne 

Catha. 

Inde heystraete 

huijsvrouwe 

doghter (+14) 

 

 

 

 

 

,5 

 

 

8

BOITS 

PAUWELS 

Rombaut 

Cecille 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

NOBELS 

VERSTAPPEN 

Merten 

Marie 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

12 

VAN DEN HEUVEL 

DOMS 

DOMS 

BOITS 

Mattheus 

Elisabeth 

Guilliam 

Marie 


 
 

huijsvrouwe 

kneght 

meijssen 

 

 

 

 

,5 

12 

LE PAGIE 

DE WILDER 

Jacobus 

Elisabeth 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

MACHTENS 

VANDEN EIJNDE 

VAN RELEGEM 

Gabriel 

Sofijne 

Marie 

hantwercker 

huijsvrouwe 

doghter (+14) 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VAN ASBROECK 

MACHTENS 

LAUWERYS 

Augustinus 

Marie 

Anna 


 
 

huijsvrouwe 

meijssen 

 

 

 

 

,5 

 

ADRIAENS 

VLEERACKERS 

Gillis 

Marie 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

10 

PAUWELS 

VAN VAECK 

Hendrick 

Elisabeth 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

PAUWELS 

BRAUWERS 

Jan 

Clara 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

14 

VAN HUMBEECK 

VERHEIJEN 

Francis 

Catha. 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

VAN MOLDER 

VANDEN ENDE 

HEMELS 

Hendrick 

Peeternella 

Marie 


 
 

vrouwe 

meijssen 

 

 

 

 

 

 

SORREELS 

WAUTERS 

Joos 

Marie 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

18 

VAN GENT 

SAEFFOET 

Jan 

Catha. 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VAN THILT 

BOGAERTS 

VAN STEENWINCKEL 

Phlips 

Elisabeth 

Claes 


 
 

huijsvrouwe 

sone (+14) 

 

 

 

 

 

 

 

VAN GEIJSEL 
 
 

VAN GEIJSEL 

VAN GEIJSEL 

Adriaen 

Elisabeth 

Matthijs 

Nicolaes 


 
 

doghter (+14) 

kneght 

kneght 

 

 

 

 

,5 

 

11 

LAUWERIJS 

VAN ASBROECK 

Hendrick 

Anna 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

18 

MEERSMANS 

VERHAEGHEN 


 
 

Marie 

Officier-molder 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

10 

15 

VANDERHEIJDEN 

JONCKBLOEDT 

Jan 

Anna 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ASTREUS 

JANSSENS 

Joos 

Jenne 

herbergier 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

JANSSENS 

DE ROIJ 
 
 

JANSSENS 

JANSSENS 

VERSTAPPEN 

NOBELS 

Gillis 

Jenne 

Jan 

Florentia 

Cornelia 

Jan 

Jan 


 
 

huijsvrouwe 

sone (+14) 

doghter (+14) 

doghter (+14) 

kneght 

kneght 

 

 

 

 

20 

10 

HAESENDONCK 

MACHTENS 

HAESENDONCK 

HAESENDONCK 

LAUWERS 

Carel 

Catha. 

Anthoen 

Maria 

Marten 


 
 

huijsvrouwe 

sone (+14) 

doghter (+14) 

kneght 

 

 

 

,5 

 

12 

16 

VAN GENDT 

VAN LOOCX 

Hendrick 

Jacquemijne 

hantwercker 

huijsvrouwe 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10 

 

 

 

24 

72 

48 

34 

28 

11 

197

 

308

Ende waerent onderteekent Brion, Carel Haesendonck & Jan Van Steenwinckel

 

Aen Relatie des voornoempt meijer ende schepenen M: Godleven

 

Op heden den 29 Augusti 1702 bij mij gecalculeert ende bevonden de somme van 211 guld 9 stuij

B Vanderlinden.

 

 

Lieste ofte declaratie vande Armen die binnen onse prochie van Weerde hunne domicilie sijn houdend ende sijn als volght,

 

Inden eersten Matthijs LAUWERS met sijne familie arm

Peeter VAN GENDT met sijne familie

Peeter VAN RELEGEM met sijne familie

Elisabeth SOMERS wede. van Lauwerijs NOBELS

Mattheus SCHORREELS met sijne familie

Nicolaes HAESENDONCK met sijne familie

Jacques PAUWELS met sijne familie

Clement LAUWERS met sijne familie

Jan VAN ERP met sijne familie

Jan DOMS met sijne familie

Martinus BOSMANS met sijne familie

Elisabeth VAN STEENWINCKEL jonge dochter arm

 

Wij ondergesc pastoor, meijer, schepenen ende Armemeester der jurisdictie ende heerlijkheijt van Weerde verclaeren gelijck wij doen mits desen ingevolge de ordonnantie van Sijne Mat: waerachtigh te wesen als dat de voorsc persoonen voor een deel van den Armen worden onderhouden ende d'andere van gelijcken arm nochtans den Armen niet en derven vraeghen om d'eere van de werelt soo dat het onmogelijck is bij hun het hooftgelt te connen betaelen In teecken der waerheijdt hebben wij dese met ons handschrift onderteeckent Actum 18 Augusti 1702 ende waeren onderteeckent J V Wauwer onderpastoor tot Sempse J Brion, meijer, Jan Van Steenwinckel & Carel Haesendonck schepenen en Mattheus Van den Heuvel

Aantal huishoudens: 47
 
 

Specificaties, aantallen:
 
 

Hantwercker

20

Hantwercker (_) 

1

Geen specificatie 

16

Officier en molder

1

Herbergier

1

Knecht

11

Meijssen

5

Wede

3

Huijsvrouwe

31

Vrouwe

1

Sone (+14) 

6

Doghter (+14) 

6

Jonghe dochter

1

Inde Heystraete

1

Het veebestand en de ploegen:
 
 

Soort 

Aantal
Gemiddeld aantal per huishouden

Koe 

72
1,53

Rund 

48
1,02

Kalf 

34
0,72

Paard 

28
0,60

Veulen 

8
0,17

Varken 

5
0,11

Ploeg 

6
0,13

Terug naar: De geschiedenis van Zemst