S. Streuper
De familie van Safan, stralende
sterren in een duistere nacht (2)
+-----------------------------------------------------------------------+
¦ ¦
¦ In een reeks van gebeurtenissen over een periode van pakweg 55 ¦
¦ jaar verschijnen ze op het podium van de heilshistorie en spelen ¦
¦ hun rol: leden van de familie van Safan. Ze strijden, vallen, ¦
¦ overwinnen, verliezen. Maar velen van hen betekenen een ¦
¦ rechtstreekse uitdaging voor u en mij in onze tijd. ¦
¦ ¦
+-----------------------------------------------------------------------+
Een incompleet réveil
Geheel anders was het geweest met Josia zelf. Vóór hem was er geen
koning geweest die zich zo tot de Here keerde met zijn ganse hart,
zijn ganse ziel en zijn ganse kracht, naar de gehele wet van
Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op (2Kon.23:25). Maar
bij het volk leefden onder diezelfde Josia heel andere gevoelens.
Inderdaad, Josia en het volk hadden samen een verbond gesloten met
de Here, dat men de Here zou volgen en van ganser harte en ganser
ziele zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden. Het
hele volk was als één man toegetreden tot het verbond, maar dat
was alleen maar een schijnvertoning geweest. Hun geest was wel
gewillig, maar het vlees zwak. Het kenmerkende verschil tussen de
koning en het volk is dat van Josia geschreven staat, dat hij de
Here diende met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met heel
zijn kracht. Dat ontbreekt bij het volk (2Kon.23:3). In
2Kron.34:32,34 heet het dan ook dat Josia allen tot het verbond
d e e d toetreden en allen die zich in Israël bevonden tot de dienst
van de Heer b r a c h t !. Omdat Josia zijn kleren gescheurd en zich
verootmoedigd had, zou er in zijn dagen vrede zijn. God zou het
oordeel uitstellen, maar het volk heeft die tijd onbenut gelaten
om de Here te dienen. In plaats daarvan heeft het zichzelf gediend
en verrijkt ten koste van anderen. Zodoende waren ze groot en rijk
geworden en leefden ze in voorspoed (Jer.5:23-31). Het réveil
onder Josia heeft dan ook niet geleid tot een verandering van het
hart van het volk. Het is gestrand op de klippen van hun onwil
zich met hart en ziel d a a d w e r k e l i j k te bekeren.
Laten dan de Asjera's door de ijver van Josia tot as en stof vergaan
zijn in het Kidrondal, maar in de steden van Juda en op de straten
van Jeruzalem rapen de kinderen hout, steken de vaders vuur aan en
kneden de vrouwen het deeg om offerkoeken te maken voor de
koningin des hemels en brengen zij plengoffer aan andere goden.
'Daarom heeft de Here gedreigd om in de steden van Juda en op de
straten van Jeruzalem te doen verstommen de stem der vreugde en de
stem der vrolijkheid, de stem van de bruidegom en van de bruid,
want het land zal een verwoesting worden' (Jer.7:16-19; 34).
Hij zal zelf haar slippen omhoog houden tot haar
aangezicht, zodat haar schande gezien zal worden: haar echtbreuk
en hun gehinnik, haar schandelijke ontucht (Jer.13:16-27)! En
wanneer de profeet klaagt, dat de zonde van Juda staat geschreven
met ijzeren stift, gegrift met diamanten spits in de tafel van hun
hart en in de hoornen van hun altaren, als een gedenkteken tégen
hen in hun gewijde palen onder elke groene boom en op de hoge
heuvels, de bergen in het veld, volgt daaruit zonder meer dat
Jojakim alles wat zijn vader Josia vernietigd had, weer heeft
opgebouwd.
Jeremia's profetie
Jeremis heeft dit allemaal van begin tot eind meegemaakt. Toen
Josia nadat hij in het achtste jaar van zijn regering, de God van
zijn vader David begon te zoeken (hij was toen 16 jaar), begon hij
vier jaar daarna, in het twaalfde jaar van zijn regering, Juda en
Jeruzalem te reinigen van alle afgoden. Deze activiteiten van
Josia werden krachtig ondersteund door het optreden van Jeremia
vanaf het dertiende jaar van Josia's regering, dus één jaar na de
reiniging van Juda begonnen was (2Kron.34:1-3; Jer.1:2). Deze hele
ontwikkeling, vanaf de eerste hoopvolle tekenen van de opwekking,
vond zijn climax in het vieren van het pascha (2Kon.23:21) op een
wijze zoals het sinds Samuël niet meer gevierd was. Tot aan de dag
waarop Jojakim zich knus teruggetrokken had bij het vuurbekken in
zijn winterpaleis, was Jeremia in de weer geweest om de ontrouw
van koning, vorsten, priesters en volk aan de kaak te stellen. Hij
had Juda vergeleken met een veldhoen dat de eieren die een ander
gelegd heeft uitbroedt en zich zo op onrechtmatige wijze rijkdom
verwerft. Op de helft zijner dagen, zo had hij aangekondigd, zal
hij die moeten achterlaten; bij zijn einde zal hij een dwaas zijn.
En dat einde was nu wel heel dichtbij gekomen. Nog niet zolang
geleden had Jeremia in de voorhof des Heren staan spreken tegen
alle steden van Juda die naar het huis des Heren kwamen om zich
daar neer te buigen voor de afgoden en voor de Here. God had hem
uitdrukkelijk bevolen er geen woord af te doen, in de hoop dat ze
zich alsnog zouden bekeren, en gedreigd hun stad te verderven
zoals eertijds Silo. Maar toen Jeremia uitgesproken was, grepen de
priesters, de profeten en het hele volk hem aan met de woorden:
'Sterven moet gij, sterven moet gij. Waarom hebt gij in de naam
des Heren geprofeteerd dat dit huis zal worden als Silo, en deze
stad verwoest, zodat niemand er meer inwoont?' Toen de vorsten van
Juda dit ter ore kwam waren zij uit het koninklijk paleis naar het
huis des Heren gegaan en hadden zich met de ingang van de nieuwe
poort neergezet. Nadat Jeremia ook hen het oordeel in naam van God
aangezegd had, horen zij de aanklacht van de priesters, de
profeten en het volk aan, maar beslissen dat Jeremia niet des
doods schuldig is. Het volk sluit zich daarop aan bij het oordeel
van de vorsten, zodat nu het volk samen met de vorsten tegenover
de priesters en de profeten staan. Enkele oudsten des lands staan
vervolgens op om het voor Jeremia op te nemen en herinneren de
samengestroomde volksoploop aan de profeet Micha die in de dagen
van Hizkia ook Gods oordeel had aangekondigd. Maar, zo vragen zij:
'Heeft Hizkia, de koning van Juda, met geheel Juda, hem soms ter
dood gebracht? Vreesde hij niet de Here, zodat hij de gunst des
Heren zocht? En de Here had berouw over het kwaad dat Hij tegen
hen gesproken had. En wij zijn bezig een groot kwaad te begaan
tegen onszelf (Jer.26). Wanneer de oudsten des lands deze
waarschuwende woorden hebben gesproken tot de priesters en de
profeten, acht Uria het zijn beurt om in de naam de Heren te
profeteren geheel zoals Jeremia (Jer.26:20).
Uria en Elnathan
Intussen was kennelijk Koning Jojakim met zijn machtigen op het
tempelplein gearriveerd. Maar toen koning Jojakim en allen die hem
omringden de woorden van Uria hoorden, begon de stemming die
langzamerhand in het voordeel van Jeremia veranderd scheen te zijn
om te slaan in zijn nadeel. Koning Jojakim poogde Uria ter plekke
te doden. Niemand die het opnam voor Uria.
HET VOLK NIET. Zij kozen eerst de zijde van de priesters en de
profeten, maar daarna die van de vorsten voor Jeremia.
DE VORSTEN NIET. Ofschoon ze er juist blijk van hadden gegeven een
gezond oordeel te hebben.
DE OUDSTEN VAN HET LAND NIET. Terwijl ze toch duidelijk hadden
ingezien dat ze zichzelf een groot kwaad zouden doen wanneer ze de
stem van de profeet tot zwijgen zouden brengen.
Voor Uria blijft maar één mogelijkheid over: vluchten!
De persoonlijke aanwezigheid van koning Jojakim schijnt al
voldoende te zijn om alle edele gevoelens bij iedereen te
verdrijven. Allen zien schuldig zwijgend toe. Niemand die een
protest laat horen tegen de grimmige koning, die Uria wilde doden
omdat hij Gods Woord had verkondigd. En we zien hier hoe de
priesters en de (valse) profeten samen met de koning één hecht
front vormen. Eén van ziel en één van gedachten. En wie kan zo'n
front weerstaan zonder zelf in levensgevaar te komen? Wie heeft
hier nog de moed om op te komen voor de rechten van God? Wie die
moed opbrengt vraagt immers om moeilijkheden.
Wie er ook tegen zoveel bruutheid opgewassen mag zijn, Elnathan,
de zoon van Achbor, in ieder geval niet. Wanneer Jojakim hem
opdraagt om met enige mannen de naar Egypte gevluchte Uria terug
te brengen gaat hij gedwee, hoewel hij op zijn vingers kan
natellen wat het lot van Uria zal zijn. Hij doet noch enige moeite
hem niet te vinden, noch hem te laten ontsnappen. Hij is hier een
laf en willoos werktuig van Jojakim en in diens handen als was,
niet bereid om ook maar het minste risico te nemen. (Maar, wees
voorzichtig met uw definitief oordeel over hem. Straks zullen we
hem wéér ontmoeten). Als zelfs Achbors zoon Elnathan het af laat
weten, wie blijft er dan nog over?
Ahikam
Er is er zegge en schrijve één! Iemand die beseft dat, nu de
profeet Uria de dans ternauwernood is ontsprongen, Jeremia
onherroepelijk het slachtoffer zal zijn. Het is Ahikam. Hij is een
zoon van Safan. Ahikam ging destijds samen met zijn vader Safan en
(o.a.) met Achbor, de vader van Elnathan, de Heer raadplegen in
opdracht van koning Josia; ze hadden een leidende rol bij diens
hervormingen. Zijn heldendaad wordt op de meest sobere wijze
meegedeeld (Jer.36:24): 'Ahikam echter, de zoon van Safan,
beschermde Jeremia, zodat men hem niet overgaf in de handen van
het volk om hem te doden. Hoe en wat hij deed is niet vermeld. Dat
blijft een vraag. Maar wat géén vraag kan zijn is waarom hij het
deed. Ahikams naam betekent 'mijn broeder heeft zich verheven, is
opgestaan'; of 'broeder van de bijstand'. En inderdaad, hier zien
wij hoe hij met kop en schouder uitsteekt boven de andere vorsten;
hoe hij opstaat om Jeremia, de profeet des Heren, bijstand te
verlenen. Hij doet dat op het meest kritieke ogenblik en zet zo
zijn leven in de waagschaal voor Gods dienstknecht en Gods eer in
het aangezicht van de meest gevaarlijke bestrijder van Gods Woord.
Een geweldig aansprekend voorbeeld voor ieder die de naam van
Christus draagt, wiens Naam in zijn betekenis nog ver uitstijgt
boven die van Ahikam.
Uit " Bode van het Heil in Christus"
Voor meer info medema@pi.net
Naar De familie van Safan (3)