"Wanneer de Voogels overvliegen en de Boom zijn Blad verliest, Boer vertel 't in ijl uw Ganzen voor het Winter is en 't vriest" Deze wijze spreuk is ons nagelaten door wijlen de fameuze Zuidoostdrentse pluimveefokker, verzekeringsagent en gevleugelde-woordenbedenker de heer Tikus Juinsma de Stoel, die leefde omstreeks het begin van de twintigste eeuw. De spreuk hierboven verzon hij reeds in 1881, toen een strenge winter dreigde en hij het onheil al zag aankomen. Voor volledig begrip van het geheel leggen we eerst dhr. Juinsma de Stoels complexe situatie uit. Tikus Juinsma de Stoel was, als reeds vermeld, pluimveefokker, gespecialiseerd in de gans. Zoals iedereen weet, waren ganzen bijzonder eigenwijze en koppige dieren. Iedere herfst, wanneer Juinsma de Stoel de trekvogels over zag komen, probeerde hij ook zijn ganzen (ganzen behoren tot de trekvogels) zover te krijgen om naar het warmere zuiden te vliegen. Daarin slaagde hij echter niet, met als gevolg dat de beesten des winters doodvroren. Juinsma de Stoel was zijn eigen verzekeringsagent en had een ferme polis afgesloten, dus u begrijpt hoe onblij hij was met de situatie. Maar Tikus Juinsma de Stoel was een bijzonder bekwaam mens, dus wist hij een manier te bedenken waarop de ganzen toch zouden trekken. Hij vond een gelovigheidsserum uit, wat hij ieder jaar aan het eind des zomers uitdeelde aan zijn pluimvee. En ja: het werkte. Vanaf die tijd (we schrijven 1878) geloofden de ganzen alles wat hij hen voorlegde, met inbegrip van het feit dat het verstandiger was om naar het zuiden te vliegen (Juinsma de Stoel hoefde het ze alleen nog maar te vertellen). Ze geloofden zelfs dat ze gouden eieren konden leggen, want Tikus Juinsma de Stoel was een grappig persoon. Hij verdiende zijn brood mede met het schrijven van spreuken en andere (on)waarheden, dus bedacht hij ter gelegenheid van het ganzen- fenomeen de spreuk die wij hier aan het bespreken zijn. Overigens is het aardig om te weten, dat dankzij Juinsma de Stoel de Vlamingen aan hun uitdrukking "dat moogt ge de ganzen al gaan vertellen" zijn gekomen. Deze woorden worden uitgesproken in een situatie van ongeloof bij de spreker, die met het contrast tot de goedgelovigheid van de ganzen zijn eigen intellect en gevatheid wil onderstrepen. In 1999 is het 100 jaar geleden dat Tikus Juinsma de Stoel van Coevorden naar Schoonoord verhuisde. Zijn spreuken worden dan het gehele jaar tentoongesteld in het Zuiddrents Mooiweerspreukenmuseum te Klazienaveen. [Bron: Koninklijk Nederlands Instituut voor Goedpraterij (Oldeberkoop)] ******************************************************* "Als de uilen dertien slaan en dikke torren minnen, moet de melkboer op gaan staan en met de klant beginnen" [Oud-Drentse mooiweerspreuk] De oorsprong van deze spreuk ligt in de regio Sleen/Emmen, waar vroeger (ca. 1845-1987) van de daar voorkomende grote ranzige uil (Asio otusig major) de roep vaak (onterecht!) voor het slaan van de grote kerkklok (Bongo major) werd gehouden. De Drentse klokken in die tijd waren alle uitgerust met de mogelijkheid om de klok dertien uren per dag en dertien uren per nacht te laten lopen, ten- einde het overvolle dagprogramma van de Drentse boeren en ambachts- lieden op verantwoorde wijze te kunnen laven. Door genoemde verwarring ontstond de zegswijze "het dertien slaan der uilen". Het meest gehouden huisdier was de vette meeltor (Tenebrio molitor major major major). Deze raakte, sterk tegen zijn natuur in, gewend aan de dertienurige dagen en nachten. Zijn ongewone paringsdrift raakte in verval, waarna hij slechts eenmaal per Drents etmaal (26 uur) paarde, en wel exact op het dertiende uur van de nacht. De meest tot de verbeelding sprekende dagtaak in de betreffende periode, maar ook nu nog, was die van de melkman of melkboer (Homo erectus). Zijn werk werd door iedereen, van burgemeester tot loodgieter, enorm gerespecteerd en gewaardeerd. Iedere dag stond hij bij het krieken ervan, op het dertiende uur van de nacht, op om zijn dagelijkse melkronde te volbrengen. Door de spreiding van de dag (en het vallen van het donker op de meest vreemde tijdstippen), vond bij de melkboer een biologische verandering plaats die haaks stond op die van de vette meeltor. Waar de paringsdrift van de tor sterk afnam, werd die bij de melkboer flink groter. Zo groot, dat zelfs het zesentwintigurig etmaal niet toereikend was. Daaruit ontstond de praktishce methode, geheel ontwikkeld door de melkman zelf, waarbij hij zijn paringsdrift kon lessen tijdens zijn melkronde. Het vervelende nadeel was, dat zijn ronde nu ferm langer duurde en de melk hier en daar wat zuur werd, maar er was ook een groot voordeel aan verbonden: de melkboer kon nu genieten van zijn wel- verdiende nachtrust, totdat de "uilen weer dertien sloegen". [Uit: 'Uitgesproken opklaringen in Zuidoost-Drente', deel VI] ******************************************************* "Dra de rundren weide kiezen en de boer zijn steekels scheidt, weet de knecht reeds van zijn kniezen en verleidt de boerenmeid" (omstreeks Oudewater, ca. 1883) Deze spreuk ontstond in het laatste kwart van de negentiende eeuw, hoogst waarschijnlijk niet in de winter. Ze heeft onder meer betrekking op de thans uitgestorven GRASPRIK, een diertje met een bijzonder klein lijfje waaraan enorme stekels groeiden. Waarschijnlijk dienden die ter bescherming van haar kroost. Een andere, meer waarschijnlijke theorie luidt, dat de grasprik juist een roofdier was en met de stekels haar prooi verdoofde. De werking van het gif zou echter te gering zijn geweest om een volwassen mens te vellen. De grasprik hield een winterslaap gedurende ruim driekwart van het jaar, maar was in het resterende kwart ongewoon actief; zij moest daarin immers vol- doende voedsel vergaren om haar winterslaap te overleven. De periode waarin de grasprik actief was, viel ongeveer gelijk met de tijdspanne waarin de koeien (runderen) geweid werden. Vanuit dit perspectief wordt ook wel de grote koeiensterfte in de 19e eeuw verklaard. Koeien waren (volgens veel wetenschappers) gewilde slachtoffers van de grasprik, die erg veel van rundvlees hield. Vreemd genoeg werkte het gif, in tegenstelling tot bij de mens, wel bij koeien. Geleerden menen dat dat het gevolg was van de bijzondere chemische samenstelling van het gif, maar zekerheid daarover bestaat niet. De boer, die regelmatig het veld inkwam om zijn beesten te melken, werd even regelmatig het slachtoffer van de grasprik, die zich wellicht gestoord voelde in haar jacht. Ook al werkte het gif niet bij de boer, hij had wel degelijk last van de stekels, die diep in zijn voet geschoten werden. Het kostte hem vervolgens flink wat tijd om de hinderlijke dingen te verwijderen uit zijn lichaam. De gemiddelde boerenknecht wist van het bestaan van de grasprik en hield de boer in het oog. Zodra deze getroffen werd, nam de knecht zijn kans waar. De grasprik stierf uit door de grootscheepse jacht die op haar en op diverse boerenknechten gemaakt werd door boeren die niet blij waren met de onverwachte zwangerschappen van hun dochters. *******************************************************