Het Düwag-draaistel in uitgeklede vorm. De in
langsrichting gemonteerde motor drijft beide assen aan. (foto
De Ingenieur).
De radstand van de Duitse Düwag draaistellen die op proef onder de HTM 1197-1200
werden geplaatst, was ook 1890 mm, maar verder weken ze nogal af. Dat kwam door de toepassing van AEG-tandemmotoren - één in plaats van twee per
draaistel - en een
heel ander systeem van draaien, door middel van een soort draaischijf. Daardoor
ontbrak de gestandaardiseerde koningspen aan de onderkant en kon dit viertal
beslist niet met normale
PCC-draaistellen rijden.
Uiterlijk waren de Düwag draaistellen te herkennen aan
de verticale schokdempers op de plaatsen waar zich bij de 1101-1196 de
diagonale, in rubber gevatte spiraalveren bevonden.
Tussen
de zijkanten van de aslagerpotten en het draaistelframe waren schuingeplaatste
rubberen blokken aangebracht. Deze Megi-veren kwamen naderhand ook voor bij de Amsterdamse dubbelgelede wagens
5G, 6G en 7G (nummers 653-724) waarvan de draaistellen - naar Düwag-voorbeeld - door Werkspoor gebouwd zijn.Het ging hier om een variant van het
monomotor-draaistel zoals dat sinds
de vroege jaren '50 onder vele Duitse
Grossraumwagen te zien was. Met de door de ERPCC en TRC ontwikkelde technologie
heeft het helemaal niets te maken, al is de toepassing van rubber voor de
afvering van draaistel en wielen wel van de PCC afgekeken.
Omdat de
trommelremmen automatisch gelost werden als onverhoopt de spanning wegviel,
waren de 1197-1200 de enige all-electric PCC-cars met een handrem. Daaraan werd
herinnerd door een bordje op het dashboardscherm. Volgens hun instructies
moesten de bestuurders die handrem altijd aantrekken bij het verlaten van de
wagen, maar dat vergaten ze doorgaans.Voorzover ik weet is er nooit een Düwag wagen aan de rol gegaan, althans
niet vanuit stilstand. Bij stroomstoringen onder het rijden - een berucht geval
deed zich eens voor op de Bezuidenhoutseweg - zijn er wel eens problemen
geweest.
Achtergrond
De achtergrond van deze ongewone bestelling was de behoefte aan
vergelijkingsmateriaal met het oog op toekomstige bestellingen. Men verwachtte
voordelen van de mechanische koppeling van de beide assen van een draaistel.
Daarnaast bestond
het verlangen op onderhoudskosten te besparen door halvering van het aantal
electromotoren. In de praktijk hebben juist deze 600 Volt-motoren meer zorgen
gegeven dan de 1432-typen van Westinghouse en ACEC, waarvan de betrouwbaarheid
en lange levensduur inmiddels afdoende gebleken zijn.
Het Düwag-draaistel in optima
forma, maar hier niet met SAB-wielen zoals in Den Haag. Let op de draaischijf die gebruik onder 'normale' PCC's met koningspen
onmogelijk maakt (foto De Ingenieur).
De PCC-installatie van ACEC was van het gewone
type en bij het rijden in treinschakeling met "gewone" PCC's werden
alle functies identiek uitgevoerd. De 1197-1200 konden dus in convooi
rijden met de 1101-1196 en later de 1200-en, maar toch ging dat - vooral door de
verschillen in remkarakteristiek - niet altijd
helemaal harmonisch.
Bovendien stonden de Düwag wagens iets hoger op de trucks dan de andere PCC's,
waardoor de Scharfenbergs nog wel eens misgrepen. De tweede PCC reed dan als
volgwagen achter de eerste aan. Ondanks deze problemen bij treinschakeling
hebben de Düwag wagens jarenlang in koppelstellen dienstgedaan op lijn 7 en -
na het plan-Lehner - op lijn 3.
Aanpassing
In de jaren '70 had de HTM genoeg van het viertal dat afweek van wat men
gewend was, steeds
speciale instructies vereiste, gevoelig was voor slijtage en - vooral - qua remvermogen geen vanzelfsprekende
betrouwbaarheid aan de dag legde doordat de schijfremmen op de wagenas te weinig
remvertraging
gaven. Een trambestuurder die gewend is aan een Federspeicher-installatie
op de motoras, zoals standaard bij de PCC-car, zal de remwerking van een afwijkende constructie
overigens altijd
als onvoldoende ervaren. Dat is dan ook de voornaamste reden waarom de gelede
Düwag-trams uit Bochum zoveel weerstand ontmoetten bij de trammannen van DE
LIJN in Gent.
De tien draaistellen (inclusief twee reserve-exemplaren) van de
1197-1200 gingen naar de
Rheinbahn in Düsseldorf. Ik weet niet wat ze daar zijn gaan doen, en evenmin of
ze nu nog gebruikt worden. De NS-hoofdwerkplaats Tilburg, die 70 exemplaren van
de serie 1100 aan een grote revisie onderwierp - de resterende 30 nam de
HTM zelf onder handen - maakte de 1197-1200 gelijk aan
de andere PCC-cars door middel van een ingrijpende operatie, waarbij de normale
koningspennen werden aangebracht en de handrem werd verwijderd.
Volgens Van Donselaar werden er bij La Brugeoise draaistellen bijbesteld van
het 1300-type. In feite werd een beroep gedaan op de reserve aan BN trucks, die
daarmee dus te krap werd (er waren maar zes reservetrucks voor 96 PCC's). Daarom werd bij de
bestelling van de B3's voor de serie 2100 de reserve
iets verruimd. Na hun verbouwing tot zelfbedieningswagen - in Antwerpen noemen
ze dat heel origineel banalisatie - werd er rekening mee gehouden dat
B3's onder 1100-en gebruikt konden worden. En inderdaad zijn enkele, zoals de
1142, ermee gezien. De 1197-1200 zelf hebben na hun bezoek aan Tilburg nooit
andere dan BN trucks gehad.
Pagina gewijzigd: Sunday 12 November 2000
.
© G.J. Scheltens, Leiden, The Netherlands,
2000.